Psalm 39

 

                                                      Gebed van een zieke
 
De schepping is onderworpen aan een zinloos bestaan....
door Hem die haar daar aan onderworpen heeft.
maar zij is niet zonder hoop(Rom. 8,20)
 
      I
 2 Ik sprak: 'Mijn wandel zal ik goed bewaken
            en met mijn tong geen zonde doen;
   Ik zal een teugel leggen aan mijn mond,
            zolang ik onder zondaars moet verkeren.'
 3 Zo zweeg ik stil, al was ik ongelukkig,
            maar aldoor feller werd mijn smart.
 4 Mijn hart begon te gloeien in mijn borst,
   de vlam sloeg uit, toen ik erover nadacht;
 5         Ik kon mijn tong niet meer bedwingen.
   Laat mij mijn einde kennen, Heer,
   het aantal van mijn dagen;
            laat mij begrijpen hoe vergankelijk ik ben.
 6 Gij laat mijn dagen slechts een korte stonde duren,
            en heel mijn leven is voor U als niets.
   Zo vluchtig als zijn adem is de mens
            en als een schaduwbeeld schuift hij voorbij.
 7 Het heeft geen zin dat hij zich inspant:
            hij stapelt op, maar weet niet wie het erft.
 
         II
 8 Wat zal ik nog verwachten, Heer?
            op U stel ik mijn hoop.
 9 Bevrijd mij van mijn ongerechtigheden,
            en lever mij niet over aan de spot van dwazen.
10 Ik ben verstomd en doe mijn mond niet open,
            want Gij hebt dit beschikt.
11 Neem uw beproeving van mij weg,
            de zwaarte van uw hand doet mij bezwijken.
12 Tot straf der zonde tuchtigt Gij de mens,
   als door de mot wordt zijn bezit verteerd
            en ieder mens is slechts een ademtocht.
13 Hoor mijn gebed en luister naar mijn roepen,
            houd U niet doof voor mijn geschrei.
   Ik ben een reiziger die in uw land vertoeft,
            een gast, zoals mijn vaderen het waren.
14 Wend af uw ogen; laat mij weer op adem komen,
            voordat ik heenga en niet meer besta.