In staat van gebed.

 

Want ons hart bevindt zich daar reeds in staat van gebed. Het gebed hebben we, samen met de

genade, in ons doopsel ontvangen. Staat van genade, zoals we dit noemen, betekent immers op het

niveau van ons hart staat van gebed. Daar, in de diepste diepten van onszelf hebben we sindsdien

voortdurend contact met God. De Heilige Geest van God heeft er beslag op ons gelegd, heeft ons

helemaal in bezit genomen; hij is de adem geworden van onze adem, en de Geest van onze geest. Hij

neemt ons hart op sleeptouw naar die gekeerdheid tot God. Hij is de Geest die, volgens Paulus,

zonder ophouden tot onze eigen geest spreekt, en getuigenis aflegt van het feit dat wij kinderen zijn

van God. Voortdurend immers roept de Geest in ons en bidt Hij, ABBA-Vader, in gesmeek en gezucht

dat niet onder woorden te brengen is, maar geen ogenblik aflaat in ons hart (Rom. 8,15 ; Gal. 4,6).

Deze staat van gebed in ons dragen we altijd met ons mee, als een verborgen schat, waarvan we ons

echter niet bewust zijn, of slechts ternauwernood. Ons hart draait ergens op volle toeren, maar wij

voelen het niet. Wij zijn doof voor ons biddende hart, wij smaken de liefde niet, wij zien het licht niet

waarin wij leven.

Want ons hart, ons echte hart, slaapt, en het moet wakker gemaakt worden, langzaamaan – een heel

mensenleven lang. Bidden is daarom eigenlijk niet moeilijk. Het is ons allang gegeven. Maar zeer

zelden is men zich van zijn eigen gebed bewust. Elke gebedstechniek is daarop afgestemd. Wij moeten

bewust worden van wat we reeds ontvangen hebben, leren aanvoelen, onderscheiden, in de volle en

rustige zekerheid van de Geest, dit gebed dat ergens diep in ons wortelt en werkt. Het moet aan de

oppervlakte komen van ons bewustzijn. Het zal geleidelijk al onze vermogens doordrenken en

inpalmen, geest, ziel en lichaam. Onze psyche en ook ons lichaam moeten gaan meetrillen op het

ritme van dit gebed, zullen van binnenuit tot gebed aangeroerd worden, in gebed gezet worden,

zoals een droge houtblok aan het branden gezet wordt. Een oudvader drukte dit kernachtig uit : “De

ascese van de monnik : hout in lichterlaaie zetten” 1.

Het gebed is dan niets anders dan die onbewuste staat van gebed, die na verloop van tijd helemaal

bewust geworden is. Gebed is de abundantia cordis, volgens het evangelische en Vlaamse

spreekwoord : “waar het hart van vol is loopt de mond van over” (Mt. 12,34 ; Lc. 6,45). Gebed is een

hart dat overloopt van vreugde, van eucharistia, van lof en dank. Het is de overvloed van een hart

dat goed wakker is

1. Apophtegmata, Antonius, 17.