Waken en bidden.
Als Jezus zich terugtrekt om te bidden doet Hij dat bij voorkeur ’s nachts : Hij waakt terwijl de wereld
slaapt (cf. Lc. 6,12; 9,18; 22,45). Wanneer Hij zijn volgelingen tot waken aanspoort, dan vermeldt Hij
in één adem ook het gebed : “waakt en bidt” (Mt. 26,41). In Jezus’ ervaring zijn die twee niet van
elkaar te scheiden. Zijn voorbeeld de nacht geheel of gedeeltelijk in gebed door te brengen, sloeg zijn
stempel op de levenswijze van Jezus’ volgelingen. De nachtwake is een universeel gegeven in het
christendom, gezamenlijk beleefd in de liturgie, privé in de persoonlijke ascese. In de oudheid legden
asceten en maagden zich speciaal toe op de wake, maar ook de christen in de wereld maakt er
gebruik van. In de tweede eeuw bijv. geeft Clemens van Alexandrië de volgende raad aan de
getrouwde gelovigen : “we moeten ook ’s nachts dikwijls van ons bed opstaan en God dankzeggen.
Zalig zij die voor Hem wakker zijn : zij gelijken op de engelen die we wakers noemen… We moeten
immers niet de ganse nacht slapen, want het Woord (Jezus) is binnen ons te gast en waakt er “. 20.
Later werd de wake met grote liefde door de monniken en mondiale in ere gehouden. Zo is Isaac de
Syriër van mening dat de nachtwake wel het belangrijkste is onder de werken der ascese. “Indien een
monnik om gezondheidsredenen niet zou kunnen vasten, zou zijn geest door waken alleen de
zuiverheid des harten kunnen bekomen en de kracht van de Heilige Geest ten volle leren kennen”.
Want alleen hij die volhardt in de nachtwake kan de glorie en de kracht begrijpen waarmee het leven
van de monnik bekleed is”. 21.
Elke christen wordt uitgenodigd een zeker gedeelte van de nacht aan gebed te besteden. Maar de
tijdsduur is hier van geen belang. Ook een zeer korte wake – even later slapen gaan of even vroeger
opstaan – is het werk van de Heilige Geest in ons en kan een vrucht van gebed afwerpen.
Het probleem dat zich hier voordoet is weer hetzelfde. We staan opnieuw voor een specifieke,
christelijke gebedstechniek, waarvan de constante traditie tot Jezus en het evangelie teruggaat.
Dezelfde dubbele vraag rijst op : hoe zal lichamelijk waken het gebed in de hand werken ? Hoe zal
het gebed zich spontaan uitdrukken in een concrete nachtwake?
We mogen hier niet blijven staan bij het voor de hand liggende antwoord, maar dat echter het
mysterie van het christelijke waken ternauwernood aanroert. Men zal dikwijls zeggen dat het tijdens
de nacht gewoonlijker rustiger is voor het gebed, dat de ingetogenheid van de natuur tot inkeer
stemt, dat de duisternis vele dingen die verstrooiend werken verbergt. Ook dat de menselijke geest
gedurende de eerste uren na de slaap nog vrij is van de vele indrukken die de aanbrekende dag zal
brengen. Die motieven zijn natuurlijk waardevol. Net zoals het celibaat heel wat zorgen uit de weg
ruimt, en de eenzaamheid normaal tot inwendige rust stemt. Uiteraard blijven zulke motieven echter
op de drempel van het mysterie staan. Het specifieke van de christelijke ascese ligt juist hierin dat de
techniek door de kracht van de Heilige Geest helemaal ingeschakeld wordt in de dynamiek van Pasen.
In navolging van Jezus, zoals Hij het zelf beleefd heeft, als een sacrament en anticipatie van Zijn dood en verrijzenis. Bij ons kan dit alleen gebeuren, wanneer het natuurlijke effect van de gebedstechniek helemaal opgenomen wordt in de werking van de Heilige Geest.
Hoe gebeurt dit nu met de wake? Van de eenzaamheid hebben we gezegd dat het een stuk wereld
was, dat de kluizenaar op een eigenaardige wijze situeert in de geschapen ruimte. Het is hetzelfde
voor de nachtwake. Zij is een ongewoon, eigenaardig beleven van de natuurlijke afwisseling van dag
en nacht. Zij situeert hier de christen op een eigen manier in het ritme van de tijd. Zoals de
eenzaamheid een bepaald effect uitoefent op het gebed, ligt er ook een speciaal gebeds-charisme
opgesloten in dit ongewone beleven van het ritme van dag en nacht. Elke dag en nacht betekenen
immers een stap verder in de tijd, een etmaal dichter bij de komst van Christus en Zijn Rijk. Gans het
leven van de christen ziet uit naar die Komst. Diezelfde dynamiek leeft in de Kerk en uit zich in de
liturgie. Wij weten niet wanneer Hij komt, alleen maar dat Hij reeds komende is – niet Hij die komen
zal, maar Hij die komt (Apok. 22,20) – en dat hij elk ogenblik voor de deur kan staan.
Jezus wordt in de Apocalyps genoemd : “Hij die was, Hij die is, Hij die komt” (Apok. 1,4). Deze
definitie van Jezus omvat de drie aspecten van de tijd : verleden, heden en futurum. Merkwaardig is
wel dat futurum in deze definitie niet is : Hij zal zijn zoals men verwachten zou, maar integendeel :
Hij komt. Dit is de enige werkelijkheid van Jezus waar wij naar uit moeten zien. Jezus is komst,
adventus, toekomst in de etymologische betekenis van het woord. Is Jezus steeds op komst, dan
staat de Kerk ook voortdurend op wacht. Zij is wake. Zij ‘ziet reikhalzend uit’ (Rom. 8,19-25) naar haar Heer en Bruidegom : “Weest dus waakzaam, want ge weet niet, wanneer de Heer des huizes komt, ’s avonds laat of midden in de nacht, bij het hanengekraai of ’s morgens vroeg. Als Hij onverwachts komt, laat hij u dan niet slapend vinden. En wat Ik tot u zeg, zeg ik tot u allen “Weest waakzaam ! (Mc. 13, 35-37). Daarom is steeds waakzaamheid geboden. Niemand weet het uur van Jezus’ komst, alleen maar
dat hij onvoorzien komen zal, als een dief in de nacht (Mt. 22,44 ; Apok. 3,3), plotseling als de
barensweeën die de jonge moeder overvallen (1 Thess. 5,3).
Wij weten ook dat Zijn komst zal samenvallen met een grote beproeving, met de Bekoring bij uitstek
waarvan de barensnood van de zwangere vrouw een frappant beeld is : terzelfdertijd hevige pijn en
intense vreugde (Joh. 16,21). Daarom gaat het gebed steeds samen met die waakzaamheid om niet
te bezwijken in het uur van de bekoring : “Waakt en bidt opdat ge niet op de bekoring zult ingaan”.
Jezus richt deze woorden tot zijn leerlingen op het ogenblik dat Hij zelf vanuit de meest beslissende
nachtwake die Hij ooit mocht vieren, zijn Paasmysterie tegemoet treedt. Het is een harde kamp
geweest, een bloedige wake en een strijd tot de dood, waarin Hij het meest beslissende gebed
uitspreken mocht. Hij had zich overgegeven aan het vrije initiatief van de liefde van de Vader over
Hem en over de ganse mensheid : “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede” (Mt. 26,42).
De gebedswake is dus geheel ingesteld op de dubbele werkelijkheid van het einde der tijden : de
komst van Jezus en de grote beproeving die aan de komst vooraf gaat. Daarom gaat het om een heel
concrete nachtwake, want de afwisseling van dag en nacht is reeds, dagelijks, een natuurlijk
sacrament van Jezus’ komst. Het is een onderpand van wat Hij brengen zal. De nacht is dan het
symbool van de zonde en van de voorbijgaande, vergankelijke wereld. De dag is het symbool van de
Heer Jezus en de komende tijd. Daarom is elke Christen op een bijzondere manier geroepen om
wakker te blijven. Hij behoort immers Jezus toe, d.w.z. hij is, volgens de Bijbel, kind van de dag en
van het Licht. Nacht, noch duisternis hebben iets met hem te maken : “Gij, broeders, gij leeft niet in
de duisternis zodat de Dag (van Jezus’ komst) u als een dief zou verrassen. Gij zijt allen kinderen van
het licht, kinderen van de dag. U behoort niet aan nacht en duisternis. Laten wij dan ook niet slapen
als de anderen, maar waken en nuchter zijn. Zij die slapen, slapen des nachts; en zij die zich
bedrinken, bedrinken zich des nachts. Laten wij die behoren tot de dag, nuchter zijn, toegerust met
het pantser van geloof en liefde en met de helm der heilsverwachting” (1 Thess. 5,4-8).
Dag en nacht, waken en slapen, dit kosmische ritme van wereld en mens ontvangt in Jezus een
nieuwe betekenis. De nacht duidt de afwezigheid van Jezus aan, de morgenstond en de dag dat hij
komt. De Kerk die leeft in de verwachting van Jezus’ komst en in de zekerheid van Zijn mysterieuze
aanwezigheid, slaapt niet maar waakt. Zoals Jezus hier beneden en tijdens Zijn aardse leven vaak ’s
nachts wakende bleef in het gebed vóór Zijn Vader, zo wordt de christen aangespoord even wakker
te blijven om reeds bij Jezus te zijn. Zijn waken is een vooruitlopen op het heilsgebeuren.
Meer nog. De wakende Kerk beïnvloedt het tijdritme van de kosmos: “In het gebed, vol verwachting, de komst verhaastend van de Dag van de Heer” (2 P. 3,12). Wie gaat leven in de wake schakelt
zich immers in op een originele manier in die afwisseling van dag en nacht. In zijn nachtwake draagt
hij de verwachting van de Kerk die in de Heilige Geest uitziet naar Jezus. De kracht van de Heilige
Geest neemt helemaal bezit van zijn nachtwaken, die op een mysterieuze wijze invloed gaat
uitoefenen op het kosmische ritme van de tijd. Dit is wat de H. Petrus bedoelt als hij schrijft dat de
christen al wakend en biddend ‘de Dag van de Heer bespoedigt’.
Leven in de wake is ergens gaan leven op de grens van duisternis en licht, waar Jezus steeds op
komst is. De kracht van de wake ligt in de kracht van het gebed dat de Geest in ons voorbidt :
Maranatha, kom, Heer Jezus (Apok. 22,20). Het is het gebed van de bruid uit de Apocalyps, die wacht
op haar bruidegom. Haar wake is een liefdeswake. Zij legt de wereld bloot voor God, kwetst het hart
van God en verleidt Hem naar de wereld af te dalen. Te middernacht zal eens de kreet weerklinken :
“Ziet de bruidegom komt ! Gaat hem tegemoet !”. Slechts zij die op dit uur wakende gevonden zullen
worden zullen met Hem het bruidsvertrek kunnen binnengaan (Mt. 25,10).
Dat de man van het gebed het ritme van de tijd kan beïnvloeden en de komst van Jezus kan
bespoedigen, lijkt misschien overdreven. We hebben hiervan een andere aanwijzing. De lichamelijke
wake draagt vrucht in het hart dat wakker wordt en Jezus’ komst steeds intenser gaat ervaren. In de
wake van ons lichaam wordt ons hart zelf waakzaam. In de stilte van de nacht wordt het stil in haar.
Het klopt alleen maar voor het wachten op Jezus. Alle andere indrukken en echo’s verflauwen. Het
hart wordt een en al soberheid en aandacht. Het staat op wacht. Het gaat hier weer om die innerlijke
waakzaamheid die de Vaders aanraden, de nèpsis (waakzaamheid, soberheid) die de bronnen van
het gebed in ons blootleggen.
Nu kan het gebed haar intrek nemen. In onze nacht bezitten we een zekere afglans van het komende
licht, een eerste gloren van de dageraad. Het Woord van God is als een “lamp die licht verspreidt in
een donkere ruimte tot het ogenblik dat de dag aanbreekt en de Morgenster opgaat in de harten”
(21,19). Waken met Jezus is altijd waken rond zijn Woord. De H. Petrus geeft hier de beste
beschrijving van de christelijke wake. Het enig licht waarover wij beschikken in onze duisternis is het
Woord van God. In afwachting dat de Dag aanbreekt gaat Jezus reeds oplichten diep in ons hart, door
het Woord heen, als de Morgenster, die de nabije dag aankondigt. Deze tekst is belangrijk voor ons
onderwerp. Hij betekent immers dat de komst van Jezus op het einde der tijden nu reeds
geanticipeerd wordt in ons hart wanneer wij waken rond het Woord. Jezus die onder het gebed
oplicht in ons hart is een voorsmaak van de parousia, een innerlijke Komst. In de nacht der tijden
waarin wij vandaag nog leven, is de gebedswake het eerste, flauwe licht dat in de wereld gloort, het
teken dat Jezus in aantocht is.
Meer zelfs : voor wie waakt is Jezus reeds gekomen. Volgens de H. Isaac de Syriër “komt de monnik in
het waken langs de kortste weg in de armen van Jezus terecht”. 22. Maar het blijft toch steeds waken
en verder uitzien naar de definitieve komst van Jezus. Alles blijft onvoltooid vóór het Uur van de wereld komt op het einde der tijden. Daarom is de wake nooit af en kan het gebed steeds groeien. Meer
dan andere ascese, is waken een teken van het onvoltooide dat we nooit met onze handen kunnen
vervolmaken, noch van God kunnen afdwingen. Niemand kent het Uur, zelfs de Zoon niet, alleen de
Vader (Mt. 24,36).
Het wachten en het waken rukt ons uit onszelf en werpt ons in de handen van God, van Wie alle
voltooiing afhangt en die komt wanneer Hij wil als de wereld al wakend rijp geworden is voor de
oogst. Zo ook voor het gebed. We kunnen alleen maar in de verwachting van die nieuwe wereld
ingelijfd worden, met ons lichaam en met ons hart, wakend en biddend, totdat alle verzoeking
overwonnen is en Jezus zelf ons weten laat : “Ik kom spoedig” (Apok. 22,20).
Wakend en biddend leeft men ergens op de grens van tijd en eeuwigheid. “Hij die waakt klimt op tot
bij de liefde van God en staat van aanschijn tot aanschijn voor zijn glorie”. 23. Dit is meer dan mensenwerk.
Wordt van God zelf niet gezegd dat “hij niet slaapt en niet sluimert, de waker over Israël” (ps.
120,4)? En worden de engelen in de semitische talen geen wakers genoemd? Daarom zal “het hart
dat vecht in de wake, volgens dezelfde Isaac, het oog van een cherubijn verkrijgen en zonder
ophouden de hemel schouwen”. 24.
En toch blijft de biddende waker met zijn lichaam vast geworteld in deze wereld. Misschien is er zelfs
geen andere ascese die de mens intiemer bindt aan het ritme van de kosmos en hem zo laat
doordringen tot de onzichtbare bron die haar beheerst. Want ook de stoffelijke wereld is door de Geest ingenomen en zucht naar haar verlossing (Rom. 8,19). In de wake beleeft de mens dit verlangen van de hele schepping. De Geest die kreunt in de aarde, kreunt ook in zijn hart. Zijn waken staat open voor het reikhalzend verlangen van de schepping naar zijn vervulling en voor de drang die zij voelt naar de komst van de Heer. Hij alleen kan een zin geven aan de wereld, door zijn gebed dat de universele wake van de kosmos verwoordt, door de wake waardoor hij in zijn eigen lichaam de barensweeën draagt van de nieuwe wereld die geboren wordt.
“Gedurende de nachtwake droegen zijn oogleden de loodzware slaap van de wereld. Moge nu aan
zijn ogen het licht schijnen dat nooit meer ondergaat”, bidt de Syrische dodenliturgie bij het
begraven van een monnik.
20. Paedag. II, 79,2 en 81,4.
21. Logos 29.
22. Logos 29.
23. Isaac de Syriër, ibidem.
24. ibidem.
Maak jouw eigen website met JouwWeb