Bidden met een lichaam
Ons lichaam speelt dus een centrale rol in de terugkeer tot de Vader, met Jezus, in de Geest. In ons
lichaam kan de Geest opwellen en moet het gebed gebaard worden. Maar ook elk gebed, hoe
geheim en hoe innerlijk het ook wezen mag, zal zich op het lichaam weerspiegelen. Het gebed kan
niet buiten het lichaam, niet bij beginnelingen en ook niet bij hen die in het gebed gevorderd zijn.
Langzaam nemen het gebed en de Geest bezit van het lichaam. Lichaam en Geest zijn onafscheidelijk
met elkaar verbonden.
Abba Agathon zei : “De mens gelijkt op een boom. Het gebladerte stelt het zwoegen (kopos, labor,
podvig) van het lichaam voor, de vrucht is de innerlijke aandacht. Om der wille van deze vrucht
moeten we ons geheel en al toeleggen op de aandacht van het hart. Men heeft ook de bescherming
en de kracht van de bladeren nodig, dit is het lichamelijke zwoegen”.1.
Ascese en beschouwing, het lichamelijke en geestelijke werk, gaan zo altijd samen. Ze verschijnen op
dezelfde stam, ontvangen het levenssap van de wortels die eenzelfde voedselbodem hebben. De
vrucht is belangijker dan de bladerkroon en wee de boom waaraan enkel blaadjes gevonden worden
(Mt. 21,19). Maar toch komt de vrucht niet tot rijpheid als het gebladerte geen bescherming en
voedsel biedt, want de blaadjes zijn onmisbaar. Het beeld dat Abba Agathon hier gebruikt is rijk en
vol diepe levenswijsheid. We zijn hier ver verwijderd van de zogenaamde neoplatoonse dichotomie,
waar men dikwijls zonder enig onderscheid de gehele vadertraditie van beschuldigt en die aan de ziel meer waarde toekent dan aan het lichaam. In de terugkeer van de mens naar God heeft het lichaam integendeel een heel bijzondere taak. Het leidt de mens naar de volmaaktheid toe waar hij geheel vernieuwd zal zijn in de H. Geest. Het lichaam is een onmisbare weg tot het gebed en de volheid van de liefde.
De H. Antonius – de vader van de monniken – maakt duidelijk hoe de Geest tegelijkertijd bezit neemt
van het lichaam en de ziel en aan beide kracht en hulp tot heiliging geeft. Lichaam en ziel zijn als
twee hellingen. Het gebed zal dan de top van de berg zijn. Op weg naar het gebed ontvangt het
lichaam (de ene helling) de gave tot waken en vasten. De zinnelijke driften van de asceet komen tot
rust en keren terug naar de vroegere staat zoals God ze uitgedacht en geschapen had, toen er alleen
maar liefde en nog geen onenigheid met de mens bestond. De ziel (de andere helling van de berg)
ontvangt de gave tot waakzaamheid om de geestelijke strijd te voeren met behulp van het Woord
van de H. Schrift dat geneest en heiligt. Zo kan de ziel de kwalen van het lichaam onderkennen en tot
hun geestelijke genezing bijdragen : “Levend is het Woord Gods en krachtig, het is snijdender dan elk
tweesnijdend zwaard; het dringt door tot het raakpunt van ziel en geest, van gewrichten en merg, en
ontleedt de gedachten en bedoelingen van de mens (Hebr. 4,12). Het gehele lichaam zal uiteindelijk,
en in de strijd van de ascese en in de rust van het gebed, één worden met de Geest in dienst van
gebed en de liefde. Alle ledematen nemen hieraan deel, meent Antonius, “vanaf het hoofd tot de
voeten”, de ogen, de oren en vooral de tong die nu God prijst (cf. Jac. 3, 2-12). De mens is helemaal
vernieuwd, “door de kracht van de Geest die het hele lichaam tot rust brengt”, terwijl zijn handen zich opheffen als teken van gebed en zich openen om barmhartigheid te betonen. 2.
Is dit nog ascese? Misschien is het reeds de gedaanteverandering, het beeld van God dat weer
oplicht in de trekken van een gelaat, een lichaam dat helemaal in het gebed betrokken wordt en het
ongedwongen uitbeeldt. De vaders noemen dit “de verrijzenis vóór de verrijzenis ”of “de kleine
verrijzenis”, en de H. Antonius herkent hier reeds “een zeker deelachtig worden aan het geestelijke
lichaam dat we pas bij de algemene verrijzenis zouden ontvangen”.
Tussen deze twee aspecten van het gebedsleven, het uitwendige en het inwendige, de blaadjes en de
vruchten, moet men geen keus willen maken. Nooit moet de een bevoorrecht worden ten koste van
de ander. Noch de blaadjes ten koste van de vruchten, noch de vrucht voor de blaadjes. Maar het
uiterlijke zwoegen moet openbloeien en vrucht dragen in de innerlijke eucharistie van het hart, en
dit inwendig gebed kan ook niet zonder de ascese van het lichaam.
Deze constante wisselwerking tussen het hart en het lichaam, waarvan de monastieke teksten uit alle
tijden spreken, is de karakteristieke trek van de christelijke gebedstechniek. Een hele antropologie,
een eigen inzicht in de structuur van de mens ligt hieraan ten grondslag. De bedoeling is helemaal
niet dat het lichamelijke plaats zal maken voor het geestelijke en het stoffelijke voor het onstoffelijke.
Dan zou het gebed het lichaam uitschakelen en meteen ook de mens. Integendeel, langs genade en
gebed, keert het lichaam tot zijn oorspronkelijke staat terug. Het is niet langer meer ‘lichaam van zonde’(Rom. 6,6) of ‘lichaam van vernedering’(Fil. 2,8) teken van tegenstelling met God en met de anderen, de zetel van een rusteloze strijd die alleen op de dood en de vernietiging uitloopt. Van lichaam-ten-dode wordt het lichaam-ten-leven, zodra het niet meer beheerst wordt door de zonde en de kiemen van verderf die het meedroeg. Integendeel, het lichaam kan zich dan geheel overleveren aan de Geest om zich stukje voor beetje te laten inpalmen door Zijn kracht en het nieuwe leven in Jezus.
Dit is een levenslang proces van waken en bidden, waar de ascese van het lichaam en de niet
aflatende gerichtheid van het hart op God onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn.
Het lichaam van de mens speelt hier, naast het hart, ook een doorslaggevende rol. Het is immers het
terrein waar de zonde tot nog toe overheersend optrad, en waar deze invloed door de kracht van de
H. Geest teniet gedaan moet worden. Zoals Jezus het deed in dood en verrijzenis, zo moet ook de
christen “de zonde verslaan in zijn lichaam’ (Rom. 8,3). Hij kan dat niet uit zichzelf : het is de
Paaskracht van Jezus die dat bewerkt. In zijn lichaam staat elke christen als het ware uitgeleverd aan
twee tegenstrijdige machten die hem in beslag willen nemen. In het lichaam vechten ze hun
vijandschap uit. Het lichaam van de christen is zo een slagveld tussen de zonde en Jezus, of zoals
Paulus het uitdruk, tussen het vlees en de Geest. Maar zoals hij de zonde in zich draagt, draagt hij
ook het zaad der genade, door het doopsel in zijn lichaam neergelegd. Hij werd opgenomen in de
dood van Jezus en bekleed met de kracht van zijn verrijzenis.
Tussen doopsel en sterven moet die wondere kracht zich meer en meer in hem ontplooien. Het
sacramentele teken moet nu werkelijkheid worden, gans het leven door tot aan de zichtbare dood,
dodelijke ernst en bloedige werkelijkheid. “Geef je bloed en ontvang de Geest”, sprak een oudvader.3.
Elke gedoopte maakt de dood van Jezus mee in zijn lichaam, opdat ook de kracht van zijn verrijzenis
in hetzelfde lichaam steeds duidelijker zou worden (Fil. 3, 10-11). Inderdaad, in de mate dat hij
concreet aan de zonde afsterft, gaat het leven van de verrijzenis in zijn lichaam opbloeien en vrucht
dragen.
Diezelfde dynamiek is ook aan het werk in het gebed, zoals in de ascese. Zij is de mooiste vrucht en
ook de meest diepgaande van de Paas-energie waarmee wereld en mens geladen werden door de
opstanding van Jezus. Zo kan het altijd Pasen zijn voor de monnik, 4. zoals het ook altijd veertigdaagse
vasten is. 5. Van de nieuwe mens, geboren uit de pascha van Jezus, is het gebed als het ware het
sluitstuk. Want, net als de dood, en zelfs over de dood heen, is bidden ‘liefde tot het uiterste’ (Joh.
13,1). Gebed is deze antropologie-in-actie. In haar kan de mens zijn volledige en hoogste voltooiing
bereiken. Alleen het gebed kan de diepten van de mens verwoorden, bevat de sleutel van zijn
geheim. De mens met zijn gebed schept dan de ruimte en het moment waar, in een lichaam, het
vlees van de zonde overgaat naar de Geest Gods. Dit is de Pascha van Jezus dat zich in de mens
hernieuwt; de Geest die over het vlees wordt uitgestort; de kroon op het werk van Jezus en de Vader.
De klassieke elementen van de christelijke gebeds-techniek zullen we nu één voor één nader toelichten. Het zijn : celibaat, eenzaamheid en stilte, waken en vasten. Gedurende twintig eeuwen komen ze in de meeste gebedservaringen terug, vanaf de teksten van Het Nieuwe Testament tot bij de moderne mystieken. Men vindt ze ook in de niet christelijke mystiek. Daarom is het waarschijnlijk dat deze technieken een soort natuurlijke basis vormen waar het gebed zich bij de mens gemakkelijk ontwikkelt. Onze analyse zal met deze natuurlijke gerichtheid van elke techniek rekening houden. Zij zal zich echter daartoe niet beperken.
In het christelijk gebed komen deze technieken immers in dienst te staan van een innerlijk
ontwikkelingsproces waarvan de stuwkracht en de leiding geheel bij de Heilige Geest berust. De
natuurlijke gebedsgerichtheid van elke techniek wordt daarom als het ware overgeheveld naar het
geestelijk niveau in ons en wordt betrokken op het Paasmysterie van Jezus. Zij moet teken en
uitdrukking worden van ons mee-sterven met Jezus en ons verrijzen met Hem. Geen wonder, want
Jezus was zelf ongehuwd, Hij zocht bij voorkeur de eenzaamheid op, Hij bracht veel nachten door in
gebed en Hij hield het ten slotte veertig dagen uit in de woestijn al vastende.
1. Apophtegmata Agathon 8.
2. Antonius, Brief 1
3. Apophtegmata, Longinus, no. 5.
4. Evagrius, Spec. Mon., 39-43
5. Regel van de H. Benedictus, c. 49.
Maak jouw eigen website met JouwWeb