Crisis

Vroeger, en het is nog niet zolang geleden, was dit niet zo evident. We leefden toen in een bepaalde

zekerheid. Ook in de Kerk. De kerkelijke structuren zaten stevig in elkaar. De voorschriften en

geboden waren klare taal. Soms voelden we ons er wel van ontslagen persoonlijk na te denken. Men

dacht voor ons. De laatste jaren echter zien we een bepaalde evolutie in de maatschappij. Ook de

Kerk is in de steigers gezet. het tweede Vaticaans Concilie heeft de geesten in beroering gebracht.

Aggior-namento, experiënties, vernieuwing, woorden die vertrouwd in het oor klinken. Van een strikt

persoonlijk opgevatte beleving van het christendom, zoekt men nu wegen om ook het

gemeenschapsaspect meer in het daglicht te plaatsen. De hulp aan de naaste – de

medemenselijkheid – vraagt alle aandacht. En het gebed, waartoe dient dat? En kunnen we nog

bidden?

Altijd heeft men zich vragen gesteld over het gebed. En steeds, toen men dacht een antwoord

gevonden te hebben, bleek dit antwoord telkens weer inadequaat te zijn. Eens was de vraag vooral :

“Wat is gebed?” Maar vandaag weten wij plots niet meer of wij nog bidden.

Vroeger wisten we tenminste dat nog. Er was geen twijfel over bidden als zodanig. Gebed was toen

een oefening tussen de andere, voorgeschreven en soms volgens alle regels der kunst

voorgeschoteld zoals andere geestelijke oefeningen. Er waren gebedsmethodes bij de vleet. Men

probeerde trouw te zijn, vaak met echte edelmoedigheid, aan wat men noemde, met min of meer

nadruk op het bezittelijk voornaamwoord, mijn meditatie. En men sprak van het slagen van het

gebed, of het tegendeel, het mislukken. Wat het ook werd – een authentiek gebed zal het zeker af

en toe geweest zijn – het gebedsvocabularium was toen erg triomfantelijk geschakeerd. Het gebed

leek een oefening te zijn waar, naast de genade, ook veel menselijk kunst- en vliegwerk aan te pas

kwam.

Maar vandaag is het opeens allemaal anders geworden : wij kunnen niet meer zeggen of wij nog

bidden, zelfs niet of wij nog in de mogelijkheid tot gebed geloven. Vroeger was het gebed misschien

veel te gemakkelijk, vandaag is het plots onzeglijk moeilijk geworden. Was het dan vroeger wel

gebed? En hoe of waar bidden wij vandaag?

Was het vroeger gebed? Hier blijven de meesten wel het antwoord schuldig. De formules, de

methodes, de gebruiksaanwijzingen (tot de rubrieken toe van alle mogelijke gebedsvormen) die een

dertig jaar geleden in zwang waren, zijn in onbruik geraakt, verwaarloosd, of in ieder geval grondig

gewijzigd; soms ook radicaal door iets anders vervangen. Men dreunt geen gebeden meer op. Er

heerst wantrouwen tegenover gebedsteksten ‘van buitenaf erop geplakt’ en het formalisme waartoe

ze aanleiding kunnen geven. Maar men is even bang geworden voor het zogenaamde inwendig

gebed. De meesten hebben er bovendien helemaal geen tijd meer voor. Wie wel tijd zou vinden is in

de meeste gevallen niet in staat tot inwendige rust te komen.

Indien een zwijgzaam en teruggetrokken temperament dit verstillen en stil blijven zou bevorderen,

vraagt men zich toch nog af, met argwaan en soms met ironie, wat men dan wel bereikt als men

meent te bidden. De kille muren van zijn eigen op geslotenheid? De stormen van een gefrustreerd

gemoed? Het nooit gevonden object van behoeften en lusten, tot in het oneindige en tot in de hemel

toe geprojecteerd? Een karige troost, als we de moed kwijt zijn het alledaagse leven als een

doodgewone mens nuchter te ondergaan en te verwerken? Goedkope gelatenheid als de dingen en

de mensen ons overvragen? Is het gebed dan vlucht in het onwerkelijke,

in droom, illusie of romantiek? Echt, wij weten het vandaag niet meer. Wij zijn elk spoor van gebed

bijster geraakt. Wij zijn vastgelopen in het dode punt van een illusie, voor velen : een nulpunt.

Goddank! Want nu kan het opnieuw beginnen. Dit nulpunt kan een keerzijde en een kentering

betekenen. Want dit is juist de genade van onze tijd in onze Kerk van vandaag : dat wij het nu niet

meer weten. Dat de steigers plots in elkaar gestort zijn en dat nu eindelijk blijkt hoe weinig er van de

gevel overblijft of ooit bestaan heeft. En dat de Heer nu alles kan herbouwen, van de grond af. Van

een oudvader bleef een diepzinnig woord bewaard : “Het gebed is nog niet volmaakt, zolang de

monnik het zich nog bewust is en weet dat hij bidt” 2.

Eén ding is zeker : weinigen bezondigen zich nog aan deze wetenschap. En reeds dit is een vrucht van

de genade.

2. Antonius geciteerd door Cassianus, Coll. 9,31