Van geest tot Geest

 

Van ons psalmgebed kunnen we aflezen hoe het staat met ons hart. De psalm is als het ware de

barometer van ons leven in de Geest en van ons gebed. Psalm en hart zijn immers, elk op eigen wijze,

een plaats van gebed, een bodem waaruit het opbloeit. Psalmen kunnen slechts gebeden worden

‘met het hart’ (Ef. 5,19). Het hart op haar beurt wordt opnieuw tot bidden bevrucht en gevoed door

de psalm. Deze is tegelijk vrucht van het gebed en opnieuw haar zaad.

Misschien geven we ons nu rekenschap van het tragische misverstand dat groeit tussen de psalmen

en de moderne biddende christen. Het bidden van Gods Woord veronderstelt een hele antropologie,

en dit geldt voor elke vorm van gebed. Gebed is immers een beleefde, existentiële antropologie ; het

gaat er om de mens die geleidelijk door de geest ingepalmd wordt, naar lichaam en hart, en zo van

geest tot Geest tot het beeld van God in Jezus Christus omgevormd wordt.

Wanneer wij slechts de psalmen benaderen met een welbepaald gevoel en een welbepaalde logica

om er religieuze ervaring uit over te nemen – die dan nog volgens gangbare normen geverifieerd

moet worden – dan geven wij aan het eigen leven en aan de eigen kracht van de psalm geen kans.

Men moet het wagen zich met zijn volle mens-zijn aan het dynamisme van de psalm bloot te stellen,

om zich zo aan het pneuma van de psalm over te geven. Dit pneuma is in de eerste plaats het

pneuma van de dichter die als mens de psalm componeerde. De geest van de mens kent wat leeft in

het mensenhart. Hij boort door tot op de diepste bodem van elke menselijke ervaring. Daarom

spaart de psalm ook de zonde niet in ons. Hij legt alles bloot : verlatenheid, angst, wrok en wraak.

De psalm brengt ons zodoende veel dichter tot onze werkelijkheid als mens, doch dit alleen met de

bedoeling dat wij op dit zondige niveau door de Geest van God zouden gered worden. Want het

pneuma van de psalm is ook goddelijk Pneuma, en de woorden van de mens zijn er slechts om tot

Woord van God geïnspireerd te worden. Zodoende brengt de psalm ons terzelfdertijd tot de diepste

bodem van Gods hart. Hij legt God voor ons bloot in Jezus : liefde, barmhartigheid, almacht,

overwinning. Dit alles veronderstelt dat wij, zoals Paulus het schreef, “vol van de Geest, de psalmen

bidden met het hart” (Ef. 5, 18-19), dit is : in aandachtig luisteren, in geduldig opnemen, in een

voortdurend liefdevol prevelen van de psalmen, door de psalm zelf als het ware geassimileerd

worden, op het ritme van onze eigen geest, die met de geest van de psalmdichter en met de Geest

van God zelf is gaan mee zinderen.

Voor de wetenschappelijk gevormde mens van vandaag is het vrij moeilijk met deze geestelijke

techniek – of techniek in de Geest – vertrouwd te geraken. Hij is gewoon buiten en boven de tekst te

blijven staan om die te gebruiken als voorwerp van bespreking of onderzoek.

Maar nog veel moeilijker is het de geestelijke werkelijkheid te aanvaarden die zodoende in de psalm

voor elk van ons op een persoonlijk manier oplicht : in de eerst plaats de betrekkelijkheid van onze

menselijke gevoelens waarmee we moeilijk verzoend raken; vervolgens de hoge eisen van de Geest

die zich voortdurend van uit de psalm via ons eigen hart en onze eigen lippen aan ons opdringen.

Toch gaat het ene pneuma niet zonder het andere.

Het pneuma van de mens roept het Pneuma van God op. De menselijke zondigheid is er om door de

Geest van God gelouterd te worden. Het menselijke pneuma van de dichter, om in het Pneuma van

God opgenomen te worden. Zo is er in de psalm een voortdurende dialoog aan de gang van geest tot

Geest, en groeit er een vruchtbare spanning waaraan de openbaring zich steeds opnieuw voltrekt.

Deze dialoog grijpt plaats in het biddende hart dat zich luisterend aan deze spanning overgeeft. Aan

onze geest wordt zodoende geopenbaard hoe groot de zonde was, en hoe onnoemelijk groter Gods

Liefde is in Jezus Christus. Zo getuigt de Geest van God, in elke psalm, aan onze geest dat hij door

God in ons hart uitgestort werd (Rom. 5,5), dat wij in werkelijkheid kinderen van God zijn (Rom.

8,16), en dat God Liefde is (1 Joh. 4,8).