Vechten met het Woord
Waakzaamheid gaat gepaard met een harde en moeilijke kamp. “Wat is het moeilijkste werk van de
monnik?”, vroegen de broeders aan Abba Agathon. En het antwoord luidde : “Het moeilijkste werk
van de monnik, mijns inziens, is het gebed. Bij alle andere ascese die de monnik onderneemt, zelfs als
het hem veel moeite en geduld vraagt, komt hij ergens tot een zekere rust ; maar het gebed zal van
hem een harde strijd vergen tot zijn laatste ademtocht”. 11. Wie geroepen is om door te dringen tot
de Geest in zijn hart, wordt onvermijdelijk en onverbiddelijk geconfronteerd met het kwaad en met
de Kwade in persoon. Abba Evagrius, de grote leermeester in het gebed uit de woestijn van Scete,
beschrijft deze strijd als volgt : “Als de moed je ontglipt, bid dan. Bid met vrezen en beven ; bid met
vurigheid, met soberheid, met waakzaamheid. Let op de onzichtbare vijanden die zich op het kwaad
toeleggen, en die ons vooral in de tijd van het gebed opwachten met hun strikken”. 12.
Wie het gebed van de Geest aan de oppervlakte van zijn hart laat komen, wordt onmiddellijk voor
een keuze gesteld, die anderen voorlopig nog niet moeten doen. Hij moet in het gebed toestemmen,
of het gebed opgeven. Dit is een keuze tussen dood en leven, tussen Geest en vlees, tussen de Wil
van God en onze eigen willetjes, tussen de onmetelijke Liefde van de Vader en onze kleine begrensde
verlangens. Maar in die strijd hebben we de Geest aan onze kant, en ook het Woord van God en de
almachtige Naam van Jezus. Maar tevens dragen we nog in ons hart de sporen van de zonde. En om de zonde los te laten, moeten we ons steeds meer vastklampen aan Jezus in ons. In ons gewone alledaagse leven is die keuze niet zo beslissend, want ze speelt zich als het ware af aan de rand van de dingen en van onszelf. Zij is partieel en voorlopig. Maar in gebed grijpt diezelfde keuze plaats op het niveau van het hart, aan de wortel van de dingen en van onszelf.
Daar lijkt het een kosmische strijd te worden, waar goed en kwaad, waar Jezus en de satan, waar
hemel en aarde ons op het spel zetten.
Hij die vecht in zijn gebed is gewapend met het Woord Gods en de Naam van Jezus. Hij moet die
Naam naar het hoofd van de duivel slingeren, zeggen de oudvaders. Door die Naam zullen ze als stof
voor de wind verdwijnen. 13. Het gestadig aanroepen van Jezus wordt geleidelijk het krachtigste
wapen tegen de vijand en de bekoring. Want het gebed is zélf het wapen van haar eigen strijd.
Die gebedsstrijd brengt haar eigen bekoringen mee : dorheid en ontmoediging. En ondanks alles
moet men volharden in het gebed en in het Woord. De bron laat soms op zich wachten, het licht gaat
nog niet op, en ons hart lijkt weer in te sluimeren. Liefde leert dan geduldig te zijn in de
waakzaamheid. Liefde leert reikhalzend uitzien naar en toch tevreden zijn met het karige voedsel dat
men toebedeeld krijgt ; liefde leert volharding.
Het wordt dan een gebed zonder licht in de nacht, aan God vasthouden tegen alle menselijke hoop
in; een gebed van geloof dat niet groter is dan een mosterdzaadje, maar groot genoeg opdat God zijn
wonderdaden zou kunnen herhalen. Een soort averechts bidden, waar de genade onzichtbaar maar
zeer krachtig in ons werkt en de bodem van ons hart onmerkbaar maar zeker uitgegraven wordt.
Dit is de moeilijkste ascese die ongezien uitgevochten wordt en ons van binnen uit loutert, meer en
beter dan gelijk welke lichamelijke ascese ook, alhoewel ook het lichaam geleidelijk in deze ascese
betrokken moet worden.
Zo groeit er een wisselwerking tussen ascese en gebed. Wordt hier de ascese beoefend in de hoop de
weg te vinden tot het gebed? Of is het de staat van gebed die ons aan de zonde doet afsterven? Met
andere woorden : is het de dood aan de zonde die het gebed in ons bewerkt? Of is het, omgekeerd,
de stroom van gebed die de sporen van de zonden uit ons hart wegspoelt? Hij die door God aan het
bidden gezet werd kan die vraag niet meer beantwoorden. Het is hem voldoende dat hij nieuw leven
ervaart, dat zijn hart klaarwakker geworden is en springlevend, dat hij in zijn hart God beluistert en
aanspreekt. Voor dit leven heeft hij alles prijsgegeven. Aan dit leven in zichzelf heeft hij zich geheel
overgeleverd. Dit is nu zijn enige taak geworden, zijn levenswerk. Het is zelfs niet meer zijn eigen
werk, het is Gods werk in hem, Opus Dei in de aloude zin van het woord.
11. Apothegmata, Agathon, 9.
12. Evagrius, rerum mon. Rat., 11.
13. Hesychius van Batos, Centurie 97.
Maak jouw eigen website met JouwWeb