De overvloed van het Hart

 

Nu staan we op de drempel van het gebed. Ons hart is dus wakker geworden. Het ziet Jezus, het

hoort Zijn stem, het geniet Zijn Woord. Dit Woord werd heen en weer gewenteld in ons hart. Het

heeft ons gezuiverd en we zijn er mee vertrouwd geraakt. Misschien beginnen we zelfs op dit Woord

te gelijken. Nu kan het ook wortel schieten in ons hart en vrucht dragen. Nu kan het Woord Gods ook

in ons vlees worden.

Zolang wij nog zelf met het Woord van God in ons hart bezig waren, stonden we nog steeds aan het

voorspel. Er komt een ogenblik dat wij Gods Woord overgeven aan de Geest in ons. Dan wordt het

gebed geboren uit ons hart. Dan is ook het Woord Gods pas echt van ons geworden. Dan hebben we

onze diepste, onze ware eenzelvigheid gevonden en gerealiseerd. Dan is de Naam van Jezus , ook

onze naam geworden. En samen met Jezus, éénstemmig kunnen we God noemen : Abba, Vader !

Gebed is de overvloed van het hart. Boordevol loopt het over van liefde en lofprijzing, zoals eens bij

Maria, toen het Woord in haar lichaam wortel schoot. Zo barst ook ons hart los in een Magnificat.

Thans heeft het Woord haar ‘luisterrijke loop’ (2 Thess3,1) volbracht : het is van God uitgegaan en werd gezaaid in de goede aarde van het hart. Na gekauwd te zijn en geassimileerd, wordt het opnieuw aan het hart herboren, God tot lof. Het heeft wortel geschoten in ons en draagt nu vrucht : op onze beurt spreken wij het Woord uit en sturen het terug naar God. Wij zijn Woord geworden, wij zijn gebed.

Zo is het gebed de kostbaarste vrucht van het Woord. Woord van God dat ons zo helemaal eigen is

geworden, dat zo diep in ons lichaam en in onze psyche werd ingeschreven, dat nu antwoord kan

worden aan de Liefde van de Vader. De Geest stamelt het voor in ons hart, zonder dat we er iets aan

kunnen doen. Het borrelt op, het vloeit, het stroomt als levend water. We zijn het zelf niet meer die

bidden, maar het gebed bidt zelf in ons. Het goddelijk leven van de verrezen Christus kabbelt zachtjes

in ons hart.

Het langzame werk van de transfiguratie van de kosmos heeft een aanvang genomen in ons. Heel de

schepping wachtte op dit ogenblik : de openbaring van de heerlijkheid der kinderen Gods (Rom.

8,19). Het gebeurt verborgen, in alle nederigheid; maar toch reeds in Geest en waarheid. Wij zijn nog

steeds in de wereld, en wij verblijven reeds met Jezus bij de Vader. Wij leven nog in het vlees, en de

Geest heeft ons reeds gans ingepalmd, want de sluier is van ons hart gevallen, en met ongesluierd

gelaat weerspiegelen wij de glorie en de heerlijkheid van Jezus, terwijl wijzelf in Zijn beeld

herschapen worden, van glorie tot glorie, door Zijn Geest (2 Cor. 3,18).

Het woord van Christus woont zo in ons hart, met al haar weligheid (Col. 3,16). In haar zijn wij

geworteld, op haar zijn wij gegrondvest, volgens haar is onze handel en wandel, en zonder ophouden

lopen wij over van lof en dankbaarheid (Col. 2, 6-7). Deze eucharistia-dankbaarheid is nu ons leven

geworden (Col. 3,15), de overvloed van ons hart, de liturgie van de nieuwe wereld die we diep in ons

reeds meevieren. Wij zijn immers tempels van de Geest (1 Cor. 6,19).