DERDE HOOFDSTUK
HET GEBED VAN JEZUS
Het verlangen om te bidden kwam bij de leerlingen op toen zij Jezus zagen bidden. Zijn gebed werkte
aanstekelijk : “Heer, leer ons bidden” (Lc. 11,1). Die gelegenheden werden hen niet gespaard. Jezus
zal heel vaak gebeden hebben. Tot in het Nieuwe Testament dringen echo’s hiervan door. Soms
bracht Hij zelfs de ganse nacht in gebed door (Lc. 6,12), geheel alleen in de eenzaamheid van een
gebergte. De evangelist toont hoe, vóór elke grote gebeurtenis in het openbare leven van Jezus, Hij
eerst een tijd in gebed doorbracht. Vooral het Lucas-evangelie legt hier de nadruk op. Alvorens een
twaalftal leerlingen als apostel aan te stellen wordt vermeld hoe Jezus zich in het gebed
voorbereidde. Een andere keer kiest Jezus drie leerlingen uit aan wie Hij voor een korte stonde zijn
heerlijkheid zal openbaren. Hij voert ze een berg op, ze verlaten het gewoel van deze wereld en
trekken de eenzaamheid in (Lc. 9, 28-36).
Jezus’ gebed neemt niet alleen een belangrijk deel van zijn tijd in beslag. Op zichzelf is zijn gebed al
iets ongewoons, iets onuitsprekelijk nieuws. Nooit heeft een mens kunnen bidden zoals Jezus bad.
Voor de allereerste keer heeft men een mensenwoord op Zijn lippen, de volheid van haar betekenis gevonden. Voor de allereerste keer ook heeft de Vader uit de mond van een mens, die werkelijk Zijn bloedeigen Zoon is, een woord beluisterd dat aan Zijn mateloze liefde op de meest menselijke manier beantwoordde.
Het gebed van Jezus is immers verbonden met het feit dat Jezus terzelfdertijd God en mens was, dat
in Hem het Woord vlees is geworden. In zijn gebed als mens zal dus iets verwoord worden van wat
leeft in de heilige Drieëenheid : de onuitsprekelijke band die Vader en Zoon op elkaar afstemmen.
Woord en antwoord, Liefde en Wederliefde, Gave en Wedergave. De Zoon die aan de oerbron van
de ader ontspringt, zonder ophouden in de schoot van de Vader verwijlt (Joh. 1,18) en steeds
opnieuw naar die bron terugvloeit. In het gebed van Jezus is die goddelijke werkelijkheid op een
unieke wijze aanwezig : de Liefde waarvan Hijzèlf de volheid draagt, de Wil van de Vader die Zijn enig
voedsel is, de Heilige Geest die Hij van de Vader ontvangt. Tot aan de komst van Jezus bleef het
gebed noodzakelijk binnen een zeer beperkte horizon hangen. Het was nog onmondig. In Jezus kan
het nu uitgesproken worden, en bereikt het ineens zijn hoogste voltooiing. Dit is echter niet zo
gemakkelijk geweest als het op het eerste zicht wel lijkt. Niet alleen omdat de menselijke woorden
uit zichzelf al gebrekkig zijn, en dat het dus uiteraard al moeilijk was om voor deze onzeglijke
goddelijke werkelijkheid een aangepaste taal te scheppen. De moeilijkheid lag echter veel dieper. De
menselijke natuur waarmee Jezus bekleed werd kende nog de sporen van de zonde. En de taal die hij
als kleine jongen leerde stamelen droeg ook het stempel van de zonde mee. Zij was niet zuiver, niet zoals het Woord van God is, “gedegen zilver, in een smeltoven in de aarde zevenvoudig gelouterd’(Ps. 11,7), en zoals het gebed de mensenwoorden herschept. Zoals Jezus Zijn volmaakt-mens-zijn als het ware op onze zonde heeft moeten veroveren, zo heeft ook Jezus Zijn gebed, door stuntelige menselijke woorden heen, op onze weigering moeten afvechten. Hij zelf, als mens, moest leren bidden. En dat kon Hij alleen maar dáár waar Hij onze zonde het dichtst naderbij kwam, dit is in de bekoring.
Maak jouw eigen website met JouwWeb