Hart en Woord

 

Daarom moeten we eerst ons hart bereiken. Zoals we reeds boven zagen, is het gebed er reeds

gezaaid, sinds ons doopsel. Daar, in ons binnenste ik, is Jezus aanwezig. Alles wat zich buiten ons

hart, en als het ware vóór de deur van ons hart, zal afspelen, dient alleen maar om de schat te helpen

ontdekken die in ons hart verborgen is. Daar is het Paasgraf en daar is het nieuwe leven : “Vrouw,

waarom ween je? Wie zoek je? Degene die je zoekt is in je bezit, en je weet het niet? Je hebt de ware

en eeuwige vreugde en je weent? Het is in je binnenste en je zoekt het buiten. Je staat buiten te

wenen bij het graf. Je hart is mijn graf. En ik ben er niet dood, maar ik rust in je hart levend voor

eeuwig. Je ziel is mijn tuin. Je had gelijk toen je meende dat ik de tuinman was. Ik ben de Nieuwe

Adam, Ik bewerk en bewaak mijn paradijs. Je tranen, je liefde en je verlangen zijn allemaal mijn werk.

Je bezit me in je binnenste, zonder het te weten, en daarom zoek je me buiten. Ik zal je dus ook buiten verschijnen en je zo doen terugkeren naar jezelf, om je in je binnenste te laten vinden die je buiten zoekt” 1.

En ons hart bereiken we best langs het Woord van God. Op voorwaarde echter dat wij het Woord

van God echt laten zijn wat het in volle waarheid is : een kracht van God (Rom. 1,16). En dat wij

hierbij alleen met ons naakte hart te werk gaan. Dit wil zeggen dat wij het even tot rust laten komen

en het sluiten voor andere bekommernissen, zij het theologische, apologetische en zelfs pastorale.

Want deze ontmoeting tussen het Woord en het het hart van de mens is onzeglijk veel belangrijker.

Het gaat immers over ontwaken of blijven slapen, over geboren worden of afsterven. Daarom moet

ons hart alleen blootgesteld worden aan de scheppende en wekkende kracht van het Woord van

God. Terwijl de andere vermogens in ons zich voorlopig terugtrekken in stilte, en geduldig afwachten.

“Spreek, Heer, tot het hart van uw dienaar, opdat mijn hart met U spreke” 2. Dit is heel het wondere

mysterie van Gods woord, dat zich opnieuw in ons hart moet voltrekken. Voorlopig sluimert ons hart

nog, maar de Geest van God is er reeds aanwezig en roept tot de Vader, buiten ons weten. Diezelfde

Geest Gods is ook aanwezig in Gods Woord dat van buitenaf ons hart bereikt. Van meet af aan is er

reeds een verwantschap tussen het wekkende Woord van buiten en de geest die waakt in ons

slapende hart. Het hart van de mens is geschapen om het Woord te ontvangen, en het Woord past

zich aan de dimensies van ons mensenhart. Beide zijn er voor elkaar. Het Woord wordt in het hart

gezaaid (Mt. 13,19 ; Lc. 8,12). Maar daartoe moet het hart gereinigd worden (Mt. 5,8 ; Hebr. 10,22),

en in orde gemaakt worden (Lc. 8,15). Want gewoonlijk is ons hart verhard en onze geest gesloten

(Mc. 6,52 ; 8,17 ; Joh. 12,40 ; Ef. 4,18 ; Hebr. 3,8 ; 3,15 ; 4,7). Het is zo niet in staat haar geestelijk

voedsel te smaken ; het Woord van God.

Maar als het Woord van God ons hart aanspreekt, kan plots geheel onverwachts, de een de ander

herkennen dankzij de ene Geest die in beide aanwezig is. Er wordt als het ware een brug geslagen

tussen ons hart en het Woord. Er slaat een vonk over van het hart naar het Woord. Tussen de Geest

die diep in ons hart sluimerde en de Geest die actief is in het Woord komt er een vruchtbare en

levenwekkende dialoog op gang. Verwekt uit een onvergankelijk zaad (1P. 1,23), wordt het hart

opnieuw geboren uit het Woord. We herkennen in het Woord, als in een spiegel, ons nieuwe gezicht.

Wij worden er de getuigen van onze wedergeboorte in Christus (Jac. 1,23). ‘De verborgen mens van

het hart’ (1P. 3,4) wordt in ons wakker.

Zo dringt het Woord tot ons door, tot het diepste van onszelf, als een scherp en tweesnijdend

zwaard, doordringend tussen ziel en geest, gewrichten en merg (Hebr. 4,12), en wekt nieuw leven.

Het Woord legt ons hart bloot. En op haar beurt kan ons vrij-gewoelde hart nu pas echt gaan

luisteren naar Gods Woord. Het doorgrondt het steeds dieper. Woord en hart spiegelen zich aan

elkaar en gaan meer en meer op elkaar gelijken. Het hart herkent zichzelf nu als een nieuw orgaan, met nieuwe zintuigen en een tot nog toe ongekende gevoeligheid.

“Niet van brood alleen leeft de mens, maar van elk woord wat voortkomt uit de mond van God” (Mt.

4,4). Het Woord van God komt op velerlei wijzen tot ons. Een tekst voorgelezen in de kerk tijdens de

eucharistieviering, bereidt ons voor op het ontvangen van brood en wijn door de kracht van het

Woord veranderd in het lichaam en bloed van Christus. Het is het Woord van de Schrift verkondigd te

midden van de broedergemeente (Ps. 21,23). Het Woord kan me ook door een broeder of zuster

gegeven worden, zoals Jezus nog onbekend aan de twee leerlingen op weg naar Emmaüs de Schrift

uitlegde. “Brandde ons hart toen niet?”(Lc. 24,32). Woord dat ook voor elk van ons persoonlijk

weerklinkt, als we ons met de Bijbel in onze binnenkamer terugtrekken en de deur achter ons

dichtrekken om er met Jezus en zijn Woord alleen te zijn. Eigen aan dit levende Woord is dat het om

zo te zeggen voortgeplant wordt van vader op zoon. Dit wil zeggen dat het Woord de gedoopte

slechts bereikt via de levende band van andere broeders of zusters die vóór hem uit ditzelfde Woord

geboren zijn. Dit kan de rol zijn van een priester. Maar ook een leek kan voor ons die geestelijke

vader of moeder zijn waarlangs het Woord tot ons komt en die in ons hart het nieuwe leven verwekt.

Dit is de normale weg om te komen tot een wakker hart en tot bidden. Je leert dit niet alleen, je leert

het van een ander. Je kijkt het af van een gelaat, je beluistert het in een hart. Een hart dat leeft,

straalt leven uit en wekt anderen tot leven.

In deze geestelijke leiding – of begeleiding, zoals men het vandaag terecht liever noemt – bereikt de

Traditie haar hoogtepunt. Hier wordt de Traditie opnieuw existentiële overlevering : Geest en leven die in een ander geboren worden. Dit levenwekkende contact met een geestelijk vader in de volle zin van het woord – ik bedoel hiermee : een vader die door de Heilige Geest zelf geleid wordt, en die in de Heilige Geest anderen kan bijstaan en begeleiden – is een essentieel moment op de weg naar gebed. Het is getuigenis en dialoog.

Getuigenis, omdat de geestelijke vader als het ware rekenschap geeft aan een broeder van het leven

dat de Heer in hem bewerkt heeft : hij spreekt het Woord van God, hij geeft het door. Dialoog,

omdat de broeder aan zijn geestelijk vader rekenschap geeft van zijn eigen geestelijke verlangens. Zo

wordt het leven van de Geest dat langzaam kiemt en opgroeit bij de jongere gestaafd aan hetzelfde

leven dat bij een oudere – een Oudvader, een staretz in de letterlijke zin van het woord – reeds tot

volle wasdom kwam.

Zo is de geestelijke vader de levende band met de Traditie. Hij vertolkt op zijn beurt het Woord. In dit

doorgeven van zijn ervaring, komt het Woord tot nieuw leven. Wij begrijpen onze roeping in haar, en

de Wil van God over ons. Hij zal onze gebedservaring van dwaalsporen afhouden, en het steeds weer

terugbrengen tot de maatstaf van het Woord en tot de objectiviteit van de Heilige Geest. Volgens de

oude teksten moet de geestelijk vader immers pneumatophoros zijn, dit wil zeggen een drager van

de Geest. In de Heilige Geest begrijpt hij van binnenuit het mysterie van het gebed. Hij is uitermate

vertrouwd met de woorden van de Bijbel die voor hem reeds ‘geest en leven’ zijn. Hij helpt ons de

echo van dit Woord in ons hart te beluisteren. Zelf maakt hij ons gevoelig voor zijn innerlijke

aansporingen, en met veel geduld laat hij ze langzaam tot hun recht komen in ons leven. Hij is vader en moeder tegelijk, en ook broer, en tevens de kostbaarste vriend, die met ons weet te lijden, en de last van de bekoringen samen met ons draagt, die – zoals Paulus het beschrijft – de barensweeën doorstaat totdat Christus in ons gevormd is (Gal. 4,19) ; iemand wiens rustig geloof onze twijfels en onze bezwaren ontzenuwt; iemand tenslotte die de levende band is tussen Christus en ons, die naast ons de getuige is van Zijn liefde, iemand op wie men de woorden kan toepassen die Kierkegard over zijn eigen vader uitsprak : “Van hem weet ik wat de liefde is van een vader, en zo kreeg ik een idee van de vaderliefde van God, het enige onwankelbare gegeven in ons leven, het echte steunpunt van Archimedes” 3.

Vandaag voelen vele mensen de behoefte een woord te ontvangen. Men zoekt naar iemand die zo’n

woord kan overgeven, die het Woord in iemand kan verwekken. Want de mens in het eerste stadium

van zijn Gods-zoeken heeft nog niet de Geest ontvangen. Hij kan het Woord Gods nog niet verstaan,

daar hij nog on-geestelijk is (1 Cor. 13,16). Alleen hij die onderwezen is door de Geest Gods, de

geestelijke mens, kent de dingen van God en begrijpt zijn Woord. Hij kan ook een vaderschap-naarde-

Geest uitoefenen : het Woord overdragen en de groei ervan begeleiden. Men moet het belang

van deze overdacht van het Woord niet onderschatten. Het brengt tot ons het Woord van de

Schepping dat het heelal tot zijn heeft gebracht. Het is de echo van het eerste Woord dat God over

de wereld uitgeroepen heeft op de dag toen het eerste licht in de duisternis scheen. Het is vandaag

nog het Woord-van-het-Begin, het Genesis-Woord. Welzalig hij die met zijn eigen oren dit Woord-van-het-Begin mocht horen uit de mond van zijn geestelijk vader.

Hij draagt de nieuw wereld reeds in zijn hart.

Welke ook de wegen zijn, waarlangs het Woord ons bereikt, slechts in ons hart komt het tot leven en

tot zijn volle wasdom. Daarom moeten wij ons met een groot verlangen op het Woord toeleggen. Als

het manna in de woestijn moeten we het Woord opnemen en niet schamper de schouders ophalen:

“Manna, wat is dat ?” (Ex. 16,15). “Want” legt Guigo II de kartuizer ons uit “zij hebben het Woord

voor gering en nederig gehouden, als verachtelijk”, zoals de joden in het Nieuwe testament de

woorden van Jezus over het brood van Zijn lichaam te hard vonden en zich van Hem afkeerden.

“Neen, ze wendden zich om en verlangden naar de vleespotten van Egypte, want ze kenden de

innerlijke verborgen smaak van het manna nog niet en hadden er ook niet van genoten”.

Oppervlakkig het Woord aanhoren is van weinig nut, we moeten het ècht beluisteren, gretig

opnemen en het in ons hart laten gedijen. Van het manna van Gods Woord krijgen we nooit genoeg.

“Hij die meer verzameld had, had niet teveel, en hij die te weinig verzameld had kwam niet te kort.

Ieder had naar zijn behoefte verzameld” (Ex. 16,18). God die groter is dan ons hart, past zich aan

ieder van ons aan. Elke gelovige krijgt het Woord dat hij nodig heeft en in de mate dat hij het kan

opnemen en verwerken. Dit vraagt echter van hem ook een hele inspanning, oefening en ascese.

Guigo spoort ons daartoe aan : “Verzamelt, verzamelt het manna en maalt het met de molen. Dit

zwoegen is moeilijk, maar rijk aan vruchten. Want van de opbrengst van uw handen zult ge eten,

welzalig zijt gij, het zal u welgaan (ps. 127,2). Maalt met de molen van het lichaam en van de

ziel, en ge zult de ken vinden. Maalt het lichaam door vasten, werken en waken; de ziel door het

aandachtig lezen van de goddelijke Wet (dit is de H. Schrift). Laat deze Wet niet uw hart verlaten :

zeg ze op (meditari), prevel haar (meditari) steeds opnieuw ; vors haar na, keer op keer, en ge zult de

smaak van het manna (het Woord) gaan begrijpen. Getuige de woorden van hem die gezegd heeft ;

“Wat zijn uw woorden zoet, heer, ze zijn zoeter aan mijn keel dan de honing en de honingzeem uit de

raat (Ps. 18,11 ; 118, 103) 4.

 

1. Onbekende monnik uit de 13de eeuw, Meditatio de Passione et Resurectione Christi, 38; P.L. 184,766

2. Guigo II de kartuizer, 2de meditatie

3. Pap. III, A 73.

4. Meditatie 12.

 

 



 

Maak jouw eigen website met JouwWeb