Wakker worden.

 

Voorwaarde daartoe is dan ook dat ons hart ontwaakt. Want zolang ons hart nog slaapt gaan we

vergeefs op zoek naar het orgaan van het gebed in ons. We kunnen het langs verschillende kanten

proberen, maar het resultaat is veelal ontmoedigend. Sommigen doen daarbij vooral een beroep op

hun verbeelding, maar het gevaar is groot dat zij dan alleen maar verstrooidheid vinden. Anderen

proberen het met hun religieus gevoel, maar vergaan algauw in sentimentaliteit. Weer anderen

schakelen meer hun verstand in en proberen tot duidelijker inzichten te komen, maar hun gebed

blijft dor en koud en komt uiteindelijk buiten hun concrete leven terecht. Verbeelding, gevoel en

verstand zijn niet uit den boze. Maar ze kunnen slechts vrucht dragen wanneer, veel dieper in ons,

ons hart wakker geworden is, en zij, aangevreten door de vlam van dit geestelijk vuur, zelf in gloed

geraken. Elke methode voor gebed heeft slechts één objectief : het hart vinden en het wakker

maken. Zij moet een vorm zijn van innerlijke waakzaamheid. Jezus zelf heeft reeds waken en bidden

naast elkaar gezet. De formule ‘waakt en bidt’ klimt zeker tot Hem persoonlijk op (Mt. 26,41 ; Mc.

13,33). Slechts diepe en rustige aandacht kan ons brengen op het spoor van ons hart, en van het

gebed daarin.

Al wakende moeten wij dus eerst de weg naar ons hart terug vinden om het vrij te maken en het te

ontdoen van alles waarmee we het ingekapseld hebben. Hiertoe moeten we ons bekeren, tot inkeer

komen, teruggaan tot het ware centrum van onze persoon, redire ad cor (cf. Is. 46,8), terugkeren

naar het hart, zoals men het in de middeleeuwen zo graag zei. In het hart komen geest en lichaam

samen, het is het middelpunt van ons wezen. Tot dit middelpunt teruggekeerd leven we op een

dieper niveau, daar waar we in rust zijn, in harmonie met alles en allen, in de eerst plaats met

onszelf. Deze terugkeer is inkeer. Zij schept ingetogenheid een ingekeerdheid 2. Zij doorsteekt tot ons

diepste ik, tot het beeld van God in ons. Tot die ontologische kern, waar we voortdurend aan Gods scheppende hand ontspringen, en naar Zijn schoot terugvloeien. Bidden leert ons leven van binnen,  inwendig leven. Iedere man van gebed heeft, zoals van de H. Bruno gezegd werd, een cor profundum, een grondeloos diep hart 3. De parabel van de verloren zoon wordt door enkele kerkvaders in deze zin

uitgelegd (Lc. 15, 11-32) De jongste zoon eist zijn erfdeel op en vertrekt naar het buitenland, waar hij

zijn geld verkwist in een losbandig leven. “Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een felle

hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden… Toen kwam hij tot inkeer (lett. hij keerde

in zich) en zei : Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed”. Paus Gregorius de

Grote past de tekst toe op de H. Benedictus, de vader der westerse monniken, waarvan hij het

kluizenaarsleven beschrijft : “Als de verloren zoon met zichzelf geweest was, vanwaar zou hij dan tot

zich teruggekeerd zijn? Daarentegen heb ik van deze eerbiedwaardige man (Benedictus) kunnen

zeggen, dat hij met zichzelf woonde (habitare secum), want voortdurend op zichzelf wakende, bleef

hij steeds in de tegenwoordigheid van zijn Schepper. Hij ondervroeg zich zonder ophouden en liet de

blik van zijn hart niet naar buiten afleiden” 4. Deze tekst laat zien waar de H. Benedictus de rust vond.

Hij vlucht niet naar buiten in een activiteit die hem van zijn echte werk afhoudt, maar voortdurend

keert hij zich tot zijn hart. Daar ligt zijn ware arbeid;  de strijd tegen alles wat hem van zijn enig Goed wil afhouden. Een kartuizermonnik uit de twaalfde eeuw heeft dan ook kunnen zeggen : Niets doet de monnik meer zwoegen, dan niet te werken, (Nihil laboriosius est quam non laborare) 5. en zo vrij te blijven voor het gebed, te verstillen in Jezus en in zijn Woord. Met andere woorden van dezelfde kartuizer : zo wordt hij quietus Christo, stil en rustig voor Christus (Ep. 1) Dit was ook de enige zorg van Benedictus : zijn hart vrij te houden onder de blik van Hem die steunt en liefde schenkt.

Op deze ascese – en speciaal de wake – als gebedstechniek komen we verder in dit boek terug. Hier

volstaan we met te onderlijnen dat het gebed reeds in ons hart gegeven is, zij het op een verborgen

manier. Onwillekeurig komt hier het beeld van de schat in de akker. Dit beeld is inderdaad op het

gebed toegepast geweest.. Een Cisterciënzermonnik uit de twaalfde eeuw, Guerricus van Igny,

vergelijkt het hart met een akker. De akker van het hart moet omgespit worden : “O, wat een schat

van goede werken, wat een rijkdom aan geestelijke vruchten zijn er verborgen in de akker van het

mensenlichaam en hoeveel te meer nog in zijn hart, als hij het maar omspit en doorgraaft. Ik wil

hiermee niet zoals Plato beweren, dat, alvorens in dit lichaam te wonen, de ziel reeds kennis had, die

na in het vergeetboek geraakt te zijn en verborgen onder het gewicht der zinnen, daarna blootgelegd

wordt door geestelijke lezing (disciplina) en ascese (labor). Maar ik bedoel dat de rede en het

verstand die eigen zijn aan de mens, als ze geholpen worden door de genade, de bron kunnen

worden van alle goede werken. Als ge u dus in uw hart keert, als ge uw lichaam onder handen neemt, wanhoop niet er schatten in te vinden die de moeite waard zijn”

(Sermoen 1 voor Driekoningen). Een schat is dus in de akker van ons hart verborgen, en als de

koopman van het evangelie zullen we alles moeten verkopen om die akker in bezit te kunnen nemen

en de schat te kunnen opgraven. Soms geeft God ons een glimp op te vangen van die schat. Veel

arbeid zal gevraagd worden om de akker te bewerken. Het gaat nu niet om het ontginnen van de

aarde, door de Schepper aan de eerste mens toevertrouwd, een opdracht die nog steeds van kracht is.

Maar het zweet des aanschijns wordt ook gevraagd om ons eigen innerlijk te ontginnen en dit

braak liggende terrein in cultuur te brengen. Ons zwoegen zal echter beloond worden en meer dan

dat : deze geestelijke arbeid zelf is reeds een vreugde en geeft ons de ware vrede.

Iemand wiens hart zo vrij geworden is, zal zijn hart kunnen beluisteren, het hart bidt reeds zonder

dat wij het wisten. Wij kunnen als het ware ons hart op heterdaad van gebed betrappen. De geest

van Jezus stamelt er ons het gebed al voor. Om ons aan dit gebed te kunnen overgeven, moeten we

onszelf opgeven en geen muur meer willen optrekken tussen ons hart en ons ik. Wij zijn niet ons

persoontje, de image, die we met zoveel moeite hebben opgebouwd. pas als we dit masker

tegenover God hebben afgelegd, zullen we onze ware ik gaan ontdekken. Verwonderd zullen we

opkijken, want hebben we ooit kunnen vermoeden hoe we in werkelijkheid waren en wat God voor

ons had verkozen? Hoe mooi ons ware beeld is, dat God altijd al in zich draagt, en dat hij zozeer

verlangt ons te tonen ! Uit liefde respecteerde Hij onze wil, en wachtte af. Dit beeld kan niets anders

zijn dan de gelijkenis aan zijn Zoon, die ons het ware zoonschap voorgeleefd heeft, en die gehoorzaam geweest is aan de wil van de Vader, tot aan de dood aan het kruis. Van Zijn gebed, van Zijn strijden, leven en sterven, leren wij bidden.

Geleidelijk aan moeten we verder gaan op de weg naar het gebed. Steeds weer dezelfde techniek.

Ons hart van zijn kapsels ontdoen; naar ons hart luisteren, daar waar het reeds bidt; onszelf

overgeven aan dit gebed, totdat het gebed van de Geest ons eigen gebed wordt.

Zoals een monnik uit de byzantijnse middeleeuwen het leerde : “Wie zorgvuldig op zijn hart let en er

geen andere beelden en fantasieën in toelaat, zal snel bemerken hoe zijn hart van nature licht

voortbrengt. Zoals een kool in brand schiet, zoals vuur de kaars aansteekt, zo steekt God ons hart in

vlam voor de beschouwing, Hij die sinds ons doopsel ons hart bewoont” .

6. Een monnik uit deze tijd gebruikte een ander beeld om hetzelfde te zeggen. Hij is een man van

buitengewoon gebed, iemand die het gebed gewoonweg overrompeld heeft en hem voortdurend

bezighoudt. Men vroeg hem hoe hij daartoe gekomen was. Zijn antwoord was dat hij het moeilijk kon

verklaren. “Vandaag” zei hij, “heb ik de indruk dat ik het gebed al lange jaren in mijn hart droeg, maar

toen wist ik het niet. Het was net als een bron, maar waarop toen een steen lag. Op een gegeven

ogenblik heeft Jezus die steen weggenomen. toen is de bron aan het vloeien gegaan en vloeit nog

steeds”.

---------------------------------------------------------------

1.Apophtegmata, Latijnse verzameling, 21,14.

2.Stippen we terloops aan hoe rijk het Nederlandse vocabularium is op dit gebied. Bij Ruusbroec           bijvoorbeeld vinden we de termen : innoeden, innich, insien, invloten, enz. In de geestelijke   literatuur  van de 17de eeuw : afgetrokkenheid, innigheid, inneming.

3. Guigo I de kartuizer, Vita S. Hugonis, 12. 4 Dial. II, 3.

4. Deze tekst laat zien waar de H. Benedictus de rust vond.

5 Guigo I de kartuizer, Meditationes, 4

6 Hesychius van Batos, Centurie, II, 3.

5 Guigo I de kartuizer, Meditationes, 4

6. Hesychius van Batos, Centurie, II, 3.