Een woord van mensen.
Het psalmwoord is op de eerste plaats gerijpt aan een mensenhart en werd op mensenlippen
geboren. De gevoelens die het oproept zijn ons niet vreemd, ook al is de beeldspraak waarin het zich
uitdrukt soms niet meer onmiddellijk te begrijpen. Toch is het de mens die zich erin openbaart zoals
in elke poëzie, de mens die rassen, grenzen en tijden overschrijdt, de eeuwige mens die in ons hart
sluimert en die we slechts geleidelijk, en dan nog maar gedeeltelijk, in ons bewustzijn laten opstijgen.
Hier ligt ten dele de geheime kracht van het poëtische psalmwoord dat ieder mens zo onstuimig
aangrijpt. Het spreekt niet alleen tot de bewust geworden mens is in ons, maar het kan de mens ook
op het vlak van de onbewuste nog onaangepaste terreinen van zijn diepere persoonlijkheid
beroeren, daar waar hij zich tegenover de medemensen en tegenover God onbevangen maar ook
ongeweten uitspreekt. Alles wat de psalm in ons aanroert en tot leven brengt, wordt echter niet zo
maar door ons geaccepteerd. De psalmist was een door de zonde gekwetste mens die zijn leed en zijn radeloosheid tegenover God uitschreeuwt. Hij somt op : angst, wanhoop, woede, haat, en voelt er blijkbaar niet voor die gevoelens te verbergen. Niet iedere psalmlezer van een twintigtal eeuwen later is zich er van bewust dat dit alles in zijn hart nog schuilgaat. Hoe meer hij zich identificeert met de gangbare normen van de groep waarin hij leeft – ook al zijn dit evangelische normen – hoe moeilijker hij zich durft herkennen in deze heidense gevoelens. Hoe minder vaak hij zich echt en zuiver als zondaar heeft kunnen belijden tegenover de genade van God, hoe onuitstaanbaar deze al te menselijke woorden gaan branden op zijn lippen.
De onwennigheid die bij de moderne psalmlezer onder het bidden van sommige psalmen opkomt,
speelt zich ten dele af op dit niveau. Omdat elke groep haar eigen taboes heeft, en die taboes
regelmatig verschuiven, grijpt er ook een verschuiving plaats in de min of meer grote gevoeligheid
waarvan de de doorsnee-psalm-bidder tegen dit of dat psalmthema blijk zal moeten geven.
Hier kan de vraag gesteld worden of het een psychologisch gezond procedé zou zijn deze gevoelens
in zijn hart te onderdrukken, en bijgevolg de uitdrukking ervan uit de psalmen te schrappen. De
menselijke geladenheid en de innerlijke dynamiek die langs deze gevoelens om geuit worden in de
psalmen moeten wellicht niet verloren gaan. Kunnen ze niet beter georiënteerd worden en
uiteindelijk ten goede komen aan een mens die steeds groeit en zich positief ontwikkelt? Weliswaar
openbaren ze in de eerste plaats de zondige mens die iedereen in zich herkent en waarmee hij
verzoend moet geraken. Maar zodra die verzoening bereikt werd, met de mens zelf en tussen de
mens en God, kan de dynamiek van die gevoelens dan niet omgebogen en in goede banen geleid worden? Zo ja, dan kunnen de aloude psalmwoorden, die eertijds aan vrij primitieve gevoelens lucht gaven, misschien ook met de mens meegroeien en de ontwikkeling van het leven in hem op het spoor volgen.
Ten andere, wat de menselijke dichter in de psalm uitzingt is niet het laatste woord van de psalm, en
de levensadem die hem draagt komt niet alleen van deze wereld.
Maak jouw eigen website met JouwWeb