Wereldgebed.

 

Van deze inwendige liturgie zal het ondertussen al overduidelijk geworden zijn dat ze geen privézaak

is tussen God en jou. De gehele wereld wordt erbij betrokken. Gebed is een kosmische opgave

waarvoor sommigen geheel vrij mogen komen te staan om zich daaraan te wijden. Dat je een vrij

mens geworden bent, dat je hart is gaan leven en gaan zingen, dat het Woord van God vrij en frank in

je binnenste weergalmen kan, is een bron van licht en kracht voor iedereen. Wat aan jou gebeurd is,

is een brok heilsgeschiedenis, en is ook aan de Kerk en aan de wereld gebeurd. God heeft hier op

aarde een ruimte gevonden waar Hij zichzelf kan zijn, waar Hij zich spelend kan vermaken met een mensenkind. De mensheid heeft weer een bron ontdekt, waar God water kan laten opwellen voor allen die dorst hebben want het diepste diep van je hart is ook de diepe bodem van de wereld. In deze gebedservaring worden de ruimtelijke grenzen van de wereld opgeheven. Veraf-zijn of dichtbij-zijn heeft geen betekenis meer. Afwezig-zijn of aanwezig-zijn zijn hetzelfde geworden. In je gebed zijn alle mensen zeer nauw betrokken. Zoals een oudvader het met klem uitdrukt : “Monnik is hij die van iedereen gescheiden is en met iedereen verbonden”. 29. Want langs het gebed om, bewoon je reeds het diepe hart van de kosmos.

Even typerend hiervoor is dat een moderne denker als Teilhard de Chardin, die terecht doorgaat als de

pionier van de christelijke wereld-beaming, de meest intense en vruchtbare vorm van wereldverbondenheid zag in het contemplatieve gebed : “In een van zijn verhalen verbeeldt Benson

zich dat een helderziende bij een eenzame kapel komt waar een kloosterzuster aan het bidden is. Hij

stapt binnen. Plots bemerkt hij hoe de ganse wereld zich als het ware opstelt en samenklistert rond

dit onbekende oord dat haar middelpunt wordt, dit op het ritme en naar gelang de vurigheid van de

verlangens van het tengere vrouwtje dat aan het bidden is. De kloosterkapel leek hem plots de pool

waar rond de gehele wereld wentelde. Deze contemplatieve vrouw gaf aan alles nieuw leven en

gevoel, omdat zij zélf geloofde. En haar geloof was zo doelmatig omdat haar ziel zuiver was en zij

dicht bij God verbleef”. Vervolgens commentarieert Teilhard die parabel : “Verlangen wij dat het goddelijk milieu rondom ons aangroeit? Laat ons dan open staan en zelf steun zijn voor al de krachten van eenheid, verlangen en gebed die de genade ons aanbrengt. We zullen zelf zuiverder en doorzichtiger worden, en het goddelijk licht dat steeds meer druk op ons uitoefent zal zo gemakkelijker tot de wereld door dringen”. 30.

In een andere tekst beschrijft Teilhard als volgt de man van gebed : “Sommigen die hem zien, roerloos, gekruisigd of biddend, zullen geneigd zijn te denken dat zijn activiteit sluimert of reeds de wereld verliet… Dit is echter een vergissing. Niets ter wereld is actiever dan de Gedachte en het Gebed, als twee lichten die opgehangen zijn tussen de kosmos en God.

De scheppingsgolf (l’onde créatrice), met natuurlijke kracht en met genade geladen, gulpt er vrij langs binnen, zo transparant zijn ze alle twee. Zo transparant ook was de Heilige Maagd Maria, toen zij op deze wereld verkeerde”. 31.

Reeds de heilige Johannes Chrysotomus herkende in die bidzielen “de Vaders van de gehele

mensheid, die dank zeggen voor de gehele wereld. 32. “Zij bidden voor de wereld, en geven op die

wijze het meest sprekende bewijs van hun vriendschap”, want “de overgrote goedheid van God

schenkt dikwijls het heil aan een grote massa, omderwille van slechts enkele rechtvaardigen”. 33.

Ook vandaag is men zich hiervan bewust.. Een kluizenaar aan wie men onlangs vroeg hoe hij in de

volslagen eenzaamheid zijn verbondenheid beleefde met de wereld en met de mensen, antwoordde zonder aarzelen : “Telkens ik mijn armen al biddend naar God uitstrek, krijg ik de indruk dat ik tegelijkertijd de ganse wereld omhels”. En inderdaad leefde hij toen op een berg in Chili, met als enig uitzicht de Andes-bergketen.

Dit wereldgebed beperkt zich echter niet tot het bidden voor de wereld. Zonder twijfel is deze

voorspraak zeer krachtig. Maar het gebed bewerkt nog meer. Het zuivert de mensen en de dingen.

Het legt hun diepe kern bloot. Het gebed herstelt en geneest zodoende de schepping, ziet haar in het

licht van God en brengt ze tot Hem terug. Daarom is elk gebed altijd verwant met de zegen, en vloeit

het normaal over in eucharistia, in dankzegging.

Omdat hij al biddend diep in zijn hart zijn echte zelf gevonden heeft, kan een man van gebed nu

misschien ook al het andere herkennen. Hij heeft een nieuwe kijk gekregen op mensen en dingen.

Van uit zijn eigen kern bereikt hij ook de kern van alles wat op hem afkomt. Hij is ook gevoeliger voor

het masker dat anderen ons opzetten, voor alles wat de wereld belemmert zichzelf te zijn voor God.

De Griekse schrijvers noemen zo iemand dioratikos, dat wil zeggen dat hij door de schijn van mensen

en dingen heen ziet. De sluier van het egoïsme is voor hem reeds opgelicht. Hij doorziet alles. Zoals

Isaac de Syriër het schreef : “hij schouwt de vlam van de dingen”.

Daarom is hij alleen werkelijk in staat om God te bedanken voor de schepping, en om Hem het

lofoffer op te dragen in naam van de mensheid. Dit is een voorname taak van elke gedoopte. Paulus

spoort hen daartoe voortdurend aan. De christen moet “overlopen van dankzegging”(Col. 2,7). In

alle omstandigheden moet hij bedanken, want dit is de Wil van God (1 Thess. 5,18). Hij zal

onophoudend “zingen in zijn hart… en voortdurend dankzeggen voor alles aan God de Vader, met de

Naam van onze Heer Jezus Christus” (Ef. 5, 19-20). Zelfs het smeekgebed en de voorspraak ten

gunste van anderen worden vóór God uitgesproken “samen met de dankzegging”(Fil. 4,6).

Dit is een nieuw en zeer belangrijk aspect van het wereldgebed in de Heilige geest. Het heiligt de

dingen en maakt ze tot dankzegging. “Alles wat God schiep is immers goed, en niets moet

weggegooid worden van wat met dankzegging kan genomen worden. Het wordt immers geheiligd

door het Woord van God en door het gebed” (1 Tim. 4,4-5). Alles wat in de dankzegging kan

opgenomen worden, bereikt er zijn uiterste bestemming en komt onder de vorm van lofoffer tot bij

de Vader terug. Zo wordt alles naar waarheid erkend als pure gave van de Vader van alle licht, die

neerdaalt op onze handen. Onze handen sluiten zich niet rond die gave. Integendeel. Op onze

handen wordt ze de offerande van de mensheid aan de Vader. In ons hart en op onze lippen vloeit ze

naar de Vader terug, als dankzegging. 34.

Het is de bekroning van het gebed. Isaac de Syriër legt Jezus een elders niet bekende definitie van het

gebed in de mond : het is een “vreugde die naar God opgaat in dankzegging”.

Zoals de eerst Adam, vóór de zondeval, aan alle wezens een naam kon geven die hun identiteit

precies verwoordde, zo kan de christen op zijn beurt, in het gebed, iets van de nieuwe naam

uitspreken die door Jezus, de tweede Adam, aan alles zal gegeven worden (Apoc. 3,12). Die nieuwe

naam ligt immers opgesloten in de Naam van Jezus die je als een zegen kunt leggen op alle dingen die door je handen gaan, op ieder mens die je tegenkomt,

op ieder gelaat dat zich naar je toekeert. Biddend aanraken, zegenend ontmoeten. Zo kun je de

nieuw eenzelvigheid van mens en wereld herkennen, samen met Jezus. Ieder van ons ontmoette wel

ooit in zijn leven een man Gods van wie hij hetzelfde ontvangen mocht, wiens blik hem doorgrondde

als vuur, geladen met de tederheid van God en met Zijn louterende kracht.

Wie in staat is over de wereld het dankgebed uit te spreken, kan nu ook gebruik maken van die

wereld, zonder door haar verleid te worden of in haar ten onder te gaan. S. Paulus heet dit “de

wereld gebruiken zonder haar te gebruiken”(1 Cor. 7,31). Want in het gebed kun je de waarde van de

schepping precies afwegen, gave en afglans van God, offergave van de mens. Alles bloeit er open tot

nooit aflatende dankzegging. Van de oudvader Arsenius wordt verteld hoe hij zich elk jaar, op het

tijdstip van de oogst, fruit liet aanbrengen door zijn leerlingen, van elk soort een : “Hij nam het aan

en at het op al dankzeggend”. 35. Hier groeit het gebed van de christen uit tot een celebratie waaraan de ganse schepping deelneemt.

Het wordt een feestelijk vieren van alles wat benaderd of beleefd mag worden. Zo komen we

opnieuw terecht bij wat we reeds boven aanhaalden als een soort priesterschap van het gebed.

Indien gebed de inwendige cultus is en de liturgie van het hart, met een onzichtbaar altaar en een

verborgen offer, dan is elke biddende mens de liturg van zijn eigen gebed, de priester van dit

brandoffer-van-binnen. Zoals Jezus immers vóór het aanschijn van Zijn Vader “voor altijd leeft om voor ons te bidden”(Heb. 7,25), en daar als priester voor eeuwig zijn offer celebreert, zo moet ook elke christen hetzelfde gebedsoffer vieren : “Laten we door Hem aan God te allen tijde het lofoffer opdragen, de vrucht van onze lippen die Zijn Naam belijden”(Heb.13,15).

Dit priesterschap en dit offer zijn er voor de ganse wereld. We kunnen dit hoofdstuk niet beter afsluiten dan met nog één keer het woord te geven aan de heilige Efrem met de hymne die we

reeds kennen. Hij heeft het opnieuw over het gebed van de kluizenaars :

Zij werden priester gewijd van de verborgen geheimen, en wissen onze zwakheden uit.

Ongezien bidden ze voor onze schuld, en staan smekend rechtop voor onze dwaasheden…

De bergen zijn fakkels geworden, iedereen stroomt ernaar toe.

Waar één van hen zich bevindt, zij die rond hem staan geraken verzoend.

Zij zijn de burchten in de woestijn, ter wille van hen zijn wij in vrede.

 

29. Evagrius, de Oraione, 124.

30. Le Milieu Divin, III, 3,b.

31. Le Milieu Mystique, in Ecrits du temps de la guerre, 162/3.

32. In Mat. 55,5

33. In Gen. 42,5

34. Logos 21

35. Apophtegmata, Arsenius, 19

 

 



 

Maak jouw eigen website met JouwWeb