Bidden in de Geest.

 

Deze inwendige liturgie van het hart wordt geheel overgenomen door de Heilige Geest in ons. Hij

leidt ze. Daarom zijn de kenmerken van die liturgie duidelijk verwant aan de Geest en aan zijn

activiteit in ons. Een eerste en belangrijk kenmerk is de vrijheid. Hoe meer we het gebed uit de

handen geven en overdragen aan de Geest in ons, hoe gevoeliger we worden aan Zijn inwendige

leiding. De zonen van God “worden geleid door de Geest van God” (Rom. 8,14). Dit geldt vooral voor

het gebed. Toen we ons voor het eerst op gebed toelegden, speelden methodes, reglementen,

dagordes nog een onvervangbare rol. Wie zelf de Geest nog niet kan aanvoelen – en dit kunnen de

meesten van ons niet- kan slechts geholpen worden door regels en voorschriften, die de ervaring van

enkelen weergeven en aan anderen doorgeven. Een andere waarde hebben ze niet. Ze zijn geen doel

op zich, maar zetten ons op weg naar het hart. Zij zijn pedagogen en leermeesters die ons verder

helpen in de richting van de ware vrijheid (cf. Gal. 3,24).

Wanneer je hart echt wakker zal zijn – en slechts dan – heb je geen voorschriften nodig om te weten

hoe, wanneer of hoelang je bidden moet. Het gebed is nu zelf haar eigennorm geworden. Al biddende herken je de Heilige Geest die tot gebed aanspoort. Voor een kluizenaar die alleen leeft is die inwendige vrijheid nodig. Hij moet zich kunnen overgeven aan de Geest zodra hij door Hem tot

gebed wordt opgeroepen. In de eenzaamheid treedt de Heilige Geest zélf op en vervangt de

reglementen die het gemeenschappelijk gebedsleven in een coenobium organiseren. Barsanuphius,

een kluizenaar uit de 6e eeuw in Palestina, schreef in de zin : “Een hesychast (kluizenaar die zich op

gebed toelegt)… heeft geen regel. Volg het voorbeeld na van iemand die eet en drinkt zolang hij daar

plezier in heeft. Ben je aan ’t lezen en merk je dat je hart onder de indruk komt, lees dan rustig

verder zolang je kunt. Hetzelfde voor de psalmen. Wat dankzegging en litanie aangaat, blijf erin

volharden in de mate van je kracht. En vrees niet : God heeft nooit spijt over zijn genaden… Zoek dus

geen reglementen op, want ik wil niet dat je onder de wet leeft, maar onder de genade” 18 .

Wie zo tot bidden gewekt werd, en met een wakker hart in de Geest komt te staan, zal normaal

gesproken nooit meer ophouden met bidden. Zoals levend water altijd blijft voort stromen, zo heeft

echt gebed van nature uit de neiging altijddurend te worden.

Dit volhardend gebed is een stuk uit de wapenrusting van de christen die Paulus beschrijft in het

zesde hoofdstuk van de Brief aan de Efeziërs. Zij is het Zwaard van de Geest, of ook nog het Woord

van God. Men hanteert dit zwaard “door op elk ogenblik te bidden in de Geest, onder alle mogelijke

vormen van gebed en smeking, wakend en volharden in het gebed: (6,18). Elders vermaant Paulus dat men moet doorzetten in het gebed (Rom. 12,12), ofwel dat men zonder ophouden moet bidden. (1 Thess. 5,17).

Dit is dan het gebed geworden waarvan je niet meer kunt zeggen dat je bidt, omdat het je helemaal

ingepalmd en bezet heeft, omdat er diep in je geen onderscheid meer is tussen je hart en je gebed.

De Geest is het die dan voortdurend in je bidt en je steeds verder meesleurt in Zijn gebed. Hoe meer

je door die stroom meegesleept wordt hoe duidelijker het voor je wordt dat dit gebed eigenlijk niet

meer van jou is. Het is om zo te zeggen autonoom geworden. Het draait op volle toeren in je, op

eigen kracht. Niets of niemand kan de vloed in je stelpen. Daarom ook kan niets of niemand dit

gebed in de weg staan. Vroeger vond je het normaal dat de tijd tot bidden beperkt was, want je had

het immers te druk, ondanks je eerlijk verlangen meer tijd aan gebed te besteden. Nu heeft het

gebed zélf al je vrije tijd in beslag genomen. In je dagorde sijpelt het overal door als een

onweerstaanbare kracht. Je wist vroeger niet eens dat je over zoveel vrije tijd beschikt, dat zoveel

uren aan nutteloze dingen verknoeid werden, uren die helemaal vrij hadden kunnen zijn voor gebed.

Die tijd heeft het gebed nu zélf in je leven losgeslagen, onmiddellijk overrompeld en buitgemaakt.

Van dit onophoudelijk gebed voel je misschien ook aan dat het je gedurende je slaap niet in de steek

laat. Of je eraan denkt of niet, bewust of onbewust, het gebed gaat zijn gang in je wakker hart. De

bruid uit het Hooglied kan wel slapen, “maar haar hart blijft wakker”(Hgl. 5,2). Zo ook hij, in wie de

Geest zonder ophouden bidt. Een simpele Athos-monnik drukte het onlangs onbeholpen maar zeer

pittig uit : “overdag bid ik met mijn mond, maar als ik slaap bid ik verder met mijn neus!” Zeker had hij de raad van de heilige Johannes Climacus opgevolgd : de Naam van Jezus kleefde vast aan zijn ademtocht, en bij het ademhalen ging het gebed mee, op en af, in en uit. 19.

Omgekeerd zal dit gebed je nooit meer hinderen helemaal met de mensen en de dingen bezig te zijn.

Want minder dan ooit heb je het gebed nu zélf in handen. Het gebed heeft jou in handen, het draagt

je verder, het schraagt je handelen en je spreken. In zijn Vita van de heilige Martinus gebruikt Sulpitius

Severus hiervoor een schilderachtig beeld. Wie tot in zijn werk steeds door het gebed geleid

wordt vergelijkt hij met een smid, die met zijn hamer gloeiend ijzer op het aambeeld aan het smeden

  1. De smid hamert op het ijzer, maar af en toe slaat hij ook met opzet op het aambeeld, met de

bedoeling de snede van zijn instrument even aan te slijpen. Zo ga je steeds verder met werken, maar

af en toe, zonder het ritme van je werk af te breken, kun je ongezien een schietgebed inlassen.

Arbeid en gebed zijn tot één geheel vergroeid, en je moet oplettend toekijken om die twee nog van

elkaar te kunnen onderscheiden. Zoals dezelfde auteur het van de heilige Martinus zei : gans je leven

is nu Opus Dei geworden, dit wil zeggen : liturgie die niet meer ophoudt. 20.

In dit gebed ben je ergens losgekomen van de geschapen tijd, en van haar beperkt ritme. Een andere

tijdsduur dringt zich van binnen aan je op. Iets van jezelf bestaat reeds voor altijd. Dit is de aanvang

van de eindtijd. De heilige Isaac de Syriër heeft deze ervaring zeer zuiver vertolkt : “Het hoogtepunt

van alle ascese is het gebed dat niet meer ophoudt. Wie dat bereikt, heeft meteen zijn geestelijke woning betrokken. Wanneer de Geest in een mens wonen gaat, kan die mens niet ophouden met bidden, want de Geest bidt zonder ophouden in hem. Laat hem slapen, laat hem wakker zijn, in zijn hart blijft het gebed steeds aan de gang. Eet hij, drinkt hij, rust of werkt hij, de wierook van het gebed stijgt spontaan op uit zijn hart. Het gebed is bij hem niet meer gebonden aan een bepaalde tijd, maar gij bidt onverpoosd.

Zelfs gedurende zijn slaap gaat het goed verborgen door, want het stilzwijgen van een mens die vrij geworden is, is op zich al gebed. Zijn gedachten zijn door God bewogen. Het minste roeren van zijn hart is als een stem die, stil en verborgen, zingt voor de Onzichtbare”. 21.

Een andere karakteristiek van dit inwendig bidden is de heilige geest, is haar behoefte aan eenvoud.

Met de tijd wordt het gebed sober. De vele woorden van het begin verstillen en sterven uit. Men

beperkt zich tot één formule, soms tot één enkel woord, of tot de Naam zonder meer.

Waar God zelf spreekt in de Bijbel is Hij steeds sober met woorden, beknopt maar snedig. Zo zijn de

woorden die de Vader tot Jezus richt. Ook het antwoord van Jezus is kort. Hijzelf waarschuwt Zijn

leerlingen niet veel woorden aan gebed te verspillen. Dit doen slechts de heidenen omdat zij de

Vader niet kennen die allang weet waar onze nood ligt (Mt. 6, 7-8). Ook het gebed van de Geest in

ons beperkt zich tot één enkele kreet, maar die onverpoosd gestameld wordt : Abba-Vader (Rom.

8,15; Gal. 4,6). Dit voortdurend, ritmisch herhalen van een korte zin vinden we ook terug bij Jezus in

het Hof van Getsemané, die al biddend steeds weer dezelfde woorden herhaalt (Mt. 26,44).

Vrij vlug vond dit eenvoudig bidden ingang in de Traditie. De Vaders noemen het de monologia, dit

is een gebed dat uit weinig woorden, of zelfs uit slechts één woord bestaat : “Men vroeg aan Abba

Macarius : ‘hoe zal men bidden?’ De Abba antwoordde : ‘Onnodig er veel woorden aan te hangen.

Het volstaat je handen uit te spreiden en te zeggen : ‘Heer, zoals het u behaagt en zoals Ge weet, heb

medelijden’. Wordt de strijd heviger, zeg dan : ‘Heer, help me!’ Hij weet immers wat je nodig hebt

en zal medelijden hebben”.22

Deze traditie is constant zowel in het Oosten als in het Westen. Hieruit zal met de tijd het

schietgebed ontstaan dat Cassianus reeds schijnt te kennen, korte gebedjes die weinig tijd en

inspanning vragen maar bijzonder doeltreffend zijn. 23 Cassianus gaf de voorkeur aan het psalmvers :

“God kom mij ter hulp, Heer haast U mij te helpen”(Ps. 69,2), waarvan hij alle voordelen in het lang

en het breed beschrijft. Andere verkiezen kortere gebedskreten die ze vaak aan het evangelie

ontlenen. Zo bijvoorbeeld de heilige Johannes Climacus : “Je gebed zij eenvoudig en zonder veel

woorden : één woord volstond aan de tollenaar en aan de verloren zoon om vergiffenis te krijgen…

Jaag in je gebed geen formules na. Het eenvoudige en eentonige gestotter vaneen kind is voldoende

om vader over te halen. Wees niet langdradig. Je zou je geest verstrooien door het zoeken naar

woorden. Eén woord van de tollenaar bewoog God tot barmhartigheid. Eén woord van geloof redde

de goede moordenaar. Lange gebeden stapelen in de geest allerlei beelden op en geven het verstrooiing, terwijl één enkel woord (monologia) hem tot ingetogenheid kan brengen. Voel je inwendige troost en vertedering bij het uitspreken van een woord, blijf dan bij dit woord staan want je engel bidt dan samen met je “ 21.

Hier komen we opnieuw de techniek van de lectio tegen zoals die in hoofdstuk vier beschreven werd.

Je kunt ze ook toepassen op die aanroepingen. Veel korte gebedskreten die in de Bijbel bewaard

worden, kunnen nog steeds je gebed stofferen. Het evangelie en de psalmen zijn een goudmijn. Voor

elke gebedstijd kun je zelf de gebedsformule of het schietgebed vinden of opstellen, al luisterend

naar je hart en naar de Heilige Geest die je inwendig beroert : “Heer Jezus, ik geloof, help mijn

ongeloof – Heer Jezus, dat ik moge zien – Heer Jezus, Gij weet dat ik U liefheb – Heer Jezus, niet mijn

maar Uw Wil, enz. de reeks is eindeloos, en ieder woord is onuitputtelijk, in het licht en in de kracht

van de Heilige Geest. Zolang één van die formules je hart nog gaande houdt, moet je haar niet

loslaten. Blijf er rustig bij, totdat je hart helemaal brandt van binnen, zodra het God belieft.

Probeer misschien ook adem te halen op het ritme van die kreet. Zo gaat je lichaam meetrillen met

de polsslag van je gebed. Het Woord van God, dat de Geest naar je uitblies in de Schrift, adem je zo

terug naar God. Een Zuid-Vlaamse mystieke schrijfster uit de 17e eeuw, Maria Petyt, noemt dit de

toegheestinck. Langs het Woord van je gebed, is je eigen levensgeest vermengd met de Geest van

God. Wat de byzantijnse traditie kent als het Jezus-gebed is één vorm uit die vele mogelijkheden. Het

is ook een gebed dat monologistos, dat enkelvoudig geworden is rond de Naam van Jezus en een

bijzonder aansprekend evangeliewoord, hier : het gebed van de tollenaar, “Wees mij arme zondaar

genadig!” Ongetwijfeld is het één van de beste formules. Zij is immers het antwoord op het

essentiële van de blijde boodschap : dat wij zondaars zijn en dat Jezus ons de vergiffenis komt

brengen.

In het Jezus-gebed speelt, naast de kreet van de tollenaar de Naam van Jezus zélf een belangrijke rol.

Zozeer zelfs dat het eigenlijk nog eenvoudiger kan, en dat het Jezus-gebed zich beperken mag tot het

simpele aanroepen van Jezus’ Naam. Want de Naam van Jezus is geladen met een ongeziene en

onvermoede kracht : sterkte in de bekoring, en troost in het verlangen naar liefde. “Het veelvuldig

herhalen van die Naam, schrijft de zalige Aelredus aan zijn zuster- rekluse, kwetst ons hart van

binnen”. 25.

De Naam van Jezus, of Jezus’ dulcis memoria, de zoete herinnering aan zijn Naam staan er immers

voor de aanwezigheid zelf van Jezus. Want samen met zijn Naam komt Jezus persoonlijk ons hart

binnen en neemt er zijn intrek. Vooral Hesychius van Batos, een moeilijk te lokaliseren auteur uit de

byzantijnse middeleeuwen, heeft deze techniek met grote liefde beschreven : “het onophoudelijk

aanroepen van Jezus, gepaard met een vurig en vreugdevol verlangen naar Hem, vervult de lucht van

ons hart met vreugde en vrede. Dit alles dank zij een strenge, inwendige aandacht… De herinnering

aan Jezus en het onverpoosd aanroepen van Zijn Naam scheppen als het ware een goddelijke sfeer in

onze geest, op voorwaarde dat we niet aflaten Jezus inwendig aan te roepen, en dat we volharden in de soberheid en in de waakzaamheid. Laten we altijd en overal trouw blijven aan die opgave de Heer Jezus aan te roepen. Schreeuwen we naar Hem met

een brandend hart zodat we aan de heilige Naam van Jezus kunnen deelachtig worden … zonder

ophouden moeten we de Naam van Jezus slingeren in de ruimte van ons hart, zoals de bliksem heen

en weer schiet in het uitspansel zodra regen op komst is… Welzalig de geest die door het Jezus-gebed

in beslag genomen is. Welzalig het hart waarin de Naam van Jezus zonder ophouden weerklinkt,

onafscheidelijk zoals de lucht aan ons lichaam kleeft en de vlam aan de kaars. De zon die het

uitspansel doorloopt, schept de dag; de heilige Naam van Jezus die onophoudelijk schijnt in onze

geest, brengt talloze en luisterrijke gedachten voort”. 26.

Dit aanroepen van de Naam van Jezus is in feite een in-roepen van Jezus zélf. De zalige Ruusbroec

gebruikt deze term om een analoge gebedstechniek te beschrijven. Hij noemt het ook in-manen,

in-eisen van Jezus. Onder die vorm is het Jezus-gebed niet allen in het Christelijk Oosten verspreid

geweest. Het komt even vaak in het Westen voor, alhoewel niet zo systematisch als dit gedurende de

laatst twee eeuwen (de 13e en 14e eeuw) in het Oosten wel het geval was. Men denke hier slechts

aan de heilige Bernardus voor wie de Naam van Jezus, volgens de tekst van het Hooglied (Hgl. 1,3),

een uitgegoten olie is. Als olie geeft de Naam licht en warmte, is ze voeding en geneesmiddel 27. De

voornaamste van die thema’s werden sindsdien in de bekende middeleeuwse hymne Jesu dulcis

ememoria synthetisch en in dichtvorm gegroepeerd. Het aanroepen van de naam van Jezus heeft dan

veel weg van een geestelijke communie. Het sterkt en voedt je. Het geeft je Jezus zélf mee, die

steeds vaster voet krijgt in je hart. Uiteindelijk drukt de Naam niet alleen je eigen vurig verlangen uit

naar Jezus. Zij is de Liefde zélf van Jezus in je, een ongeschapen licht, een verterend vuur. Dit was het

gebed dat Willem van S. Thierry de eerste kartuizers aanraadde : “Gedurende het gebed moet je vóór

God komen te staan, van aangezicht tot aangezicht, en schouwen in het licht van Zijn gelaat. Je zult

dan de Naam van de Heer aanroepen en met die Naam de steen van je hart aanslaan, tot er vuur

uitspringt. Je zult blijven fladderen rond de herinnering aan de overvloed van Gods zoetheid, totdat

Hij zélf die zoetheid in je hart laat opwellen” 28.

 

18. Barsanuphius en Johannes, Brieven 23 en 182.

19. Ladder 27.

20. Vita S. Mart., 26.

21. Logos 35, 174.

22. 23 Instit. II, 10,3.

23. Ladder, 28.

24. De instit. Inclus. , 18.

26. Centurie I, 89 ; I, 96; II, 94

27. In Cant. 15

28. Gulden Brief, I, 29.